Het plan was prachtig voor elkaar, lira stonden zij op straalt, Maar a:ls ik 't verder nu verlel, Wed 'k, dat je lachen gaat. Z ij'Wnren goed en wel opstap, Of, lieve help, wat schrik, Daar zag broer Jan plots een agent, Een echte, reuze-dik. i Op eens was 't met zijn moed gedaan, Verbeeld je, dat-ie-keek, Dan werden ze vast opgepakt, Broer werd van schrik heel bleek. slaap aan en toen hij eindelijk met een sbliofc wakker werd, was het reeds lang licht,. De storm was hu heelemaal bedaard, do sneeuw dik r.an den .grond vastgevroren en de lucht zo-mersch blauw. Kond, hongerig en half verstijfd, keekKenrick naarde uitgestrekte witte velden om zich hoen ten einde eentg denkbeeld te krijgen, waar hij) was. Ho'teeling knoopte hij;, zijn jas dicht en ging hij I Popen om zijn verkleumde handen en voeten,1 tb wannen en zijn bloedsomloop normaal te maken. Weldra bereikte lpj"; eeri groot bosch. Ka dit jdoorgeloopen te hebban, kwam bij weer aan 'uitge strekte velden. Die sneeuw knerpte onder zijn Voe ten. Dit en bot gekras van vogels waren <le ©enig© geluiden welke tot hem doordrongen, want iner- gens in den omtrek was eenig levend wezen! te'be kennen. Een vergeten stuk chocola, ddt hij'dnfVle'n •zak van zijn jas vond, hielp hem het' kaagend gevoel binnenin hem te verdrijven. Die morgen verliep,.de zon scheen In 'lraar stralen schitterde de sneeuw, alsof zij bezaaid' Was met milliocnen diamanten. Van allerlei gedachten vervuld liep hij voort. Wajt •zou meneer West doen? IJlde hét Derichhva.nl zijn vlucht missclien langs deze telegraaflijnen? 'Zou Mj Terwijl ldj een smal laantje, affiep, d'at teem! soort hollen weg vormde en steil naar beneden ging drong er plotselingeen vroolrjk gelach tot hem door van jongensstemmen, die luid schal den van de pret. JEj 'had de bocht in het laantje nu bereikt en dacht elk oogenblik do jongens te kunnen: zien, toen plotseling een sc'helle angstkreet tot hem opklonk, •een' hartverscheurende kreet om hulp. 'Onmiddellijk al het andere vergetende, snelde Kenrick naar de plek, vanwaar het geluid kwam een bevroren waterplas met aan den kant teem opgewonden kleinen jomgeinj, die, heftig met zijin .armen zwaaiend, wees naar. een doiiker wak op koften afstand, waar zijn vriendje een strijd op leven en dood streed. „Beweeg je niet ik kom.'' riep Kenricik luid en hij ging voort: „Een touw. Haal een touw, vlug''. •Nadat Ivenrick een bezem had gegrepen, dien de jongens gebruikt hadden om de ijsbaan schoon te vegen, schoot h'ij vlug over "hotijs. Bij het na deren der gevaarlijke plek 'hield hij zijnvaart echter in en stak bij den drenkeling den, bezem too. „Hou vast'', riep h5j kalm. „Hou stevig vast bet ijs brokkelt niet af. Ik zal je er wei loens even uiivisstóhen''. Het ijs kraakte, maar bezweek biet. Kenrick was nfu plat voorover gaan liggen en stale den kleinen jongen den bezem toe, dien' deze geluk kig greep. Zoo gauw 'tmaa.r kom, ging 't weer terug, Zus trok hij met zich mee, „Keen'', zei hij met oen, diepen zucht „Wij gaan maar niet naar zee. Wc zijn voor zulk een verre reis Ook nog wel wat tc klein. 'kStcl 'tuit, totdat ik groeier.ben, Dan word ik kapitein". Hoe moeder beiden wel ontving Zij was versclirik'lijk kwaad, Maar wat ze zei, verklap ik niet, 'k Wed, dat je dit wel raad. R WINKEL". „Mooi zoo", riep hij 'toen de jongen den. steel beetpakte. „Nee, ik zal je n,ietin-den steek laten, maar je moe heel even wachen. Denk er om: vooral goed vasthouden''. In de onmiddellijke nabijheid stond een liout- hakkershut, waar de andere kleine jongen 'inlus- sdhen een touw had gehaaid. Diit touw word aan één uiteinde vastgemaakt, aan een paal, tonvijl Kenrick den drenkeling het aiideTe ©intde toewierp. D;c iatitstc slaagde er' in het to grijpen en went daarna voorzichtig op het ij's getrokken. Nauwelijks had "dit tooneel zich afgespeeld of een lange heer, die er uitzag als een kranig mili tair, kwam er aangesneld en oen druipend cm! ril lend jongetje biechtte zijn vader op,' dat' hij „baantje gegleden lia'd op het ijs en daarbij' in een wak terecht was gekomen". Zonder verder iets te zeggen gebood do vader den jongen onmiddellijk naar huis je gaan en terwijl de hengel met zijn vriendje wegholde blij, dat flyij er zoo goed afkwam wendde de dankbare vader zioli tot Kenrick. ",*,Diat heb je er. kranig aifgebracht, jongmemsCh. Geef mij een hand", zei hij. „Ik zag het la'atsto gedeelte van bet reddingswerk. Je hebt lu%t 'flink aangepakt. Niet genoeg kan mijn dtuik betuigen, maar nooit zal 'ik dit vergeten. Zekeren h'ij nam den jongen van liet hoofd tot de voeten; op „ben je een leerling van do school van meneer West?" Kenrio kerkende verlegen, dat' dit inderdaad bet geval was, „Maar wat ter wereld voer je hier uit, best.© jongen? Uren ver van de school, terwijl je eigenlijk in de klas moest zitten? Waar ga je naar toe?" Kenrick wist werkelijk niet, wat ,to antwoorden. V „Kijk eens," ging de ander voort, daar het uiterlijk en de houding van deu jongen; hem plat- seling de waarheid deden vermoeden, „jij bent toch geen jongmensch om doelloos door de sneeuw te loopen. Ga maar mee naar mijn huis, dan kun nen wij1 een cn ander daar eens rustig bepraten'*. 'Kenrick trachtte zich nog 1,e verzetten, maar 'do oude beer sprak zóó overtuigend en heslist, dat de jongen wel toegeven moest. „En nu wil je zeker graag weten, hoe ik heet?" zei hij. „Rand -kolonel Rand. Als je op de school van meneer West gaat, ken je natuurlijk Imijh. oudsten zoon ,John". r John Rand, degene, die op dien. godonkvvaar- digen middag als scheidsrechter bij den voetbal wedstrijd opgetreden was.Kenrick koek, alsof hij het in Keulen; hooide .omvoeren, toen liet tot hem doordrong, dal de kleine jongen, dion hij' gered ■had, niemand anders dan het broertje va.n me neer Rand was. f I Do rest is spoedig genoc-g verteld. Zich nan: don

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10