OP DEN HEUVEL
Zie ite sneeuw bedekt de wegen,
nu begint üe winterpret
op den heuvel bij de dennen,
waar ons huisje is gezet.
't Is er anders eenzaam wonen,
maar, zoodra do sneeuw er is,
wordt het druk op onzen heuvel,
dat is zeker en gewis.
Zooveel sleed,jes, zooveel prikkers,
suizen dan in wilden reu
naar beneden, al do kind'reu
zijn er bij, die ik'hier ken.
Hu en Gootje zijn de drukste,
tuimelen ze ook eens orn,
't schijnt hun toch niet af te rwlirikken,
vroolijk komen zo weerom.
Klein Alarietjc is oeri haasje,
ja, z' is altijd vrees'lijk bang,
maar broer Jantje is een baasje
Rietje teut hem veel te lang.
.Wordt bet schemer, o, dan komen,
"Al die kleuters graag in huis,
,om te luisteren naar do sprookjes,
koekjes knabbelend incluis.
jXeeii, 'tis nu bij onze dennen
niet meer stil of eenzaam, neen
vroolijk keuv'lend, lachend, pratend,
trekt do bende eind'lijk heen.
Morgen keeren zij wol weder
'tduurt totdat de sneeuw weer smelt.
'k weet dan Iieusch geen onkel sprookje
meer, zóóveel heb 'kor verteld.
11ER.MAKXA.