Wat zijn dat aardige neven van mevrouw
de Haan.
Ik leid u blindelings naar huis.
VOOR. KLEINEREN.
1. Op do zigzag-kruisjeslijn komt de naam van
een stad in Noord.Brabant
le rij een doel van een schip.
Be rij iets wat langs net 1 lak
loopt.
X3e rij een mooie nloem.
X '4e Tij1 een huisdier.
.X. 5e Tij een sappige vracht.
.X 6e rij een meisjesnaam.
.X.' 7e rij een voorwerp, dat'dient
X - om iets in te bewaren of op
X'. to bergen,
.X. 8e rij een rivier, die gedeeltelijk
iX door ons land stroomt.
1X 9e rij een heel klein gewicht.
10e rij een verblijfplaats van som
mige dieren.
2. .Mijn geheel wordt met 9 letters geschreven
en noemt een zangvogeltje.
1, 3, 6, 4, 5, is een groot roofdier.
n 9, 1, 2, 7, 9, izit op een kantoor.
Een 6, 8, 9, is een boom.
Een 9, 3, 7, 9, is een gebouw
Dei 9, 3, 1, 9, is jeen deel van loon "bloem1.
3. 'borgen viervoetige dieren.
'I dens mijn ziekte heeft Hendrika me eiken
dag opgezocht.
Hndt je Joop aardiger dan Aanton?
Ga niet dadelijk terug. Em, straks heb je
spijt
Annie riep om hulp; zo brandde zich leelijk.
4. liet I> hen ik een bundel, met Al een klein
plantje, mol V een slim dier en met KL
boor ik in do naaidoos thuis.
„0 dokter, wat ben ik toch blij, dat a komt''.
„Hoe zoo dan, mevrouwtje? Ik schrik''.
„Ach dokter, mijn lief. aardig popje (is ziek,
Haar wang s zoo akelig dik''.
„Dan beeft ze misschien wel een heel slechte
„Neon dokter, 'kweet zeker van niet.
Haar tandjes en kiesjes zijn werk'lijk .heel ga r
0, 'kheb toch zoo'n vreeslijk verdriet.
„Kom, koln nu, mevrouwtje, :oo angstig mi et z'jo.
Waar is de patiënt? in baar bed?"
„Ja dokter, en straks krijgt z'cen boel warme
kruik,
'klleb 'twater op 'tvuur gezet".
„Dat noem ik verstandig, m'r :>este mevrouw,
Want 'tkan ook de bof wel eens zijn.
Mijiu kindeTtjcs hebben dien >ok pas ge,bad,
'Lis lastig, maar 'tdoet niet veel pijn.
Ze mag dan voorloopig haar bedje niet uit,
Want bof krijg je altijd door kou,
Hoe beter ze onder do dekens maar blijft,
Hoe eerder zo opknapt, mevrouw".
„O dokter, wat dank ik u toch voor uw raad,
'kBen nu niet meer angstig voor 't'ciiud,
Zij blijft in haar bedje, 'k verzeker 't u heu-vh,
Ofschoon zij 'tvervelend wel vindt'".
„Tot ziens dan, mevrouwtje, 'kkom spoedig nerug
Dag Anneke, beterschap boor.
'k Moet ook bij de buurvrouw nog eventjes zijn.
En 'kga er dus vlug maar van door"'.
H WINKEL.
t»
Lies".