I
En toen zij hoorde, dat hij zich nooit uit zichzelf
ging wasschen, zei ze:
„Och Anneke (dat was moeder) laat hem dan
maar versmeren, die viespuk".
„Denk je. dat dat zal- helpen?" vroeg moeder.
„O, ja vast en zeker. Jullie wijden veel te ved
aandacht aan dat heerschap. Dat zeg ik".
„Heerschap! Heerschap!" mopperde Kees, die
natuurlijk alles gehoord had. „Kou. als ze me dan
/Kees kroop in bed en viel daarbij* in slaapt
Het begon in ztjii droom tje regenen, hard te
regenen en hij liep er in. Waar hij1 ook ging staan,
overal regende het hard en de stralen liepen hem
over het gezicht. Bah, wat kleefde dat allemaal.
Hoe kwam dat ook alweer' O ja, van 't mastiek,
dat m die kar had gestaan voor een dakreparatie
en waar hij1 een stukje pik had weggenomen en
nu pinkte dat pik aan zijn handen en zijl® gezicht.
niets zeggen, wasch ik me lekker niet Dat enge,
koude water".
En onze jongeling ging dien avond naar bed
zonder zich eerst eens ferm te wasschen. Dat
was gemakkelijk. Ten minste in zoo verre 'thet
wasschen betreft, maar moeder vond hem te les
om een nachtzoen te geven en dat was moeilijk,
want zoo zonder nachtzoen is 'took „niks ge
daan".
Uit- en aahkleeden kon ons baasje zich al heel
goed en het meisje, dat hem bij het aar bed
gaan controleerde, zei ook niets. Piet, zijn oudste
broer, die een reuzenpraats tegen hem had, ging
hem voortóp, alsof er geen vieze handen bestonden.
En het ging er niet af. O, htj voelde het: het ging
er niet af, hoe hard hij ook boende en veegde
met die nattigheid.
„Hé, nou wil ik me wasschen! en nou gaat
hel met". Hij wist niet, dat hij droomde en hij
zei in zijn slaap: „Verbeeld je, dat ik er altijd
zóó zal moeten blijven uitzien".
Maar het zou nog erger worden, want daar
zag hij een politieagent aankomen. Die vroeg:
„Zoo zwartje, wat doe jij zoo laat in den regen?"
„Ik ben niet zwart", zei Kees.
„Wel waar", zei de agent „En heel zwart
ook!"
Mil