Een Kikkerbruïloft, (O. cf. c/e Jiif/e- 'fjoyerdaa/W. 'tis winter en. het wordt al koud En zie: in éénen nacht Ligt overal va fijne sneeuw Een deken hlatnk en zacht. De kind'ren hebben dolle pret En sleden met een vaart; 21e juichen: Lieve Wintervorst, Blijf maar genist tot Maart. Maar d'arme, kleme vogeltjes, Die sjilpen droevig: Och, Ik wou maar, dat het zomer was; 'kHad toen geen honger nog Twee kleuters fluist'ren Kom, gia mee, 'Aan moes wat brood gevraagd, Ik denk: als zóó veel kind'ren dioen, IGeen vogeltje meer klaagt. Mijnheer Ewak-Ewak en juffrouw KjWik, Die hielden dolveel van Lkaa En toen de lente kwam in 'tlamd, Toen werden zijl een aardig paar. Het bruidje ziet er sno< uit; De bruigolm straalt en lacht van vreugd, Twee jongens dragen bruidjes sleep En zajn ok bli; "ea zeer verheugd. Lief vrouwtje, zegt de kikkeiman, Tt Ben o zoo danig in mijta) schik, Djat jij nu voortaan heetem zal: Me 'ouw Ewak-Ewak, geh< en Ewffi IËTTY B W.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 7