Van een poes, die de bemanning van een schip het leven redde. ongeluk hadden ze het eerste uur gymnastiek en wel van een onderwijzer, die pas een Week aan de school verbonden en vóór dien tijd vreemd in het stadje was. Mitiiurlijk was zijn eerste vraag, toen Wim zoo laat kwam aanzetten. „Willem Woiidstra, waar kom jij vandaan?" „Van huis, meneer", antwoordde Wim. iAls alle vragen zóó gemakkelijk te beantwoor den waren. „En hoe komt het dan, dat je te laat komt?" Ja, nu stond Wim met zijn mond vol tanden. Plotseling hoorde hij zichzelf edhter zeggen met een stem, die Honk als van een vreemde: „B>e brug was op, meneer". 'tWas er uit. vóór hij het eigenlijk zelf wist. D© gymnastiek-onderwijzer, meneer van dei- Waals, scheen niet de lachende, veelzeggend© blik ken te zien, die de jongens elkander toewierpen. Hij lette alleen op Wim, die zich erg schaamde, want nauwelijks had hij den leugen uitgesproken, of hij had er spijt van. Meneer van der Waals meende, dat de jongen zich schaamde over zijn te laat komen. Hij was een goedhartige man, kreeg medelijden met den jongen en zei niet onvriendelijk: „Dan in *t vervolg wat vroeger van huis gaan. Voor ditmaal zullen wij 't er maar hij laten". Liever, veel liever had Wim gehad, dat meneer hem een straf al was het dan ook nog zoo'n zware oplegde. Die was ten minste verdiend en daar kon hij best tegen. 'iZou trouwens de eerste keer niet zijn? Wim had het tand, gruwelijk het land. Ada me neer nu maar niet zoo gewoon tegen hem. deed, zelfs extra vriendelijk tegen1 hem was. Of verheel de hij zich dat misschien? Maar eindelijk luidde toch gelukkig de bet en konden de jongens het gymnastieklokaal verlaten. Ordelijk liepen zij naar hun- eigen klas, waar hun onderwijzer hen reeds wachtte. Gelegenheid1 voor de andere jongens om Wim spottend' te vragen, welke brug het toch was, die opengestaan had, was er dus niet Die zou niet Vóór twaalf uur het was Woensdag komen. Wim had dien morgen een onbehaaglijk gevoel over zich, dat hij maar niet van zich korr af zetten. Steeds moest hij weer aan het gebeurde denken. Als meneer van der Waals hem. maar niet dadelijk geloofd had; als ja, als hij, Wim, maar eerlijk voor de waarheid uitgekomen was. Toen bij eindelijk zoover met zijin denken geko men was, zou hij er een lief ding voor gegeven hebben, als hij 't gebeurde ongedaan had' kunnen maken. En dat wist hij; welmocht het weer voor komen, dat hij te laat kwam. dan zou hij er maar rond voor uitkomen. Alles was beter dau dat ver velende, onxu st i gun akende gevoel. Kees, zijin vriend, zou hij het niet durven! vertellen. Aan één kant dus maar goed, dat hij hem de eerste dagen nog niet onder de oogen zou hoeven te ko men, later dan och nee, 't bleef eigenlijk 't zelfde. Hij wou maar, dat hij eerlijk voor de waar heid uitgekomen was, dat „Maar dat kan nog", dacht hij op eens bijna hardop, zoodat de onderwijzer hem verwonderd aankeek. Wim merkte daar echter niets van, zoo verdiept was hij in zijn eigen gedachten. Maar zijn besluit was genomen, 't Kon hom niet schelen, wat de andere jongens er van zeggen zouden, of die hem uitlachten of niet. 0 Dadelijk na twaalven zocht Wim meneer van der Waals op, die nog in de gymnastiekzaal was. 'Aarzelend ging hij naar hem toe en met neerge slagen oogen vertelde h'ij, wat hij op het hart had. „Je bent een ferme Hollaudsclie jongen", zei meneer van. der Waals, die wel begreep wat die bekentenis Wim gekast had. „Waarheid boven al les. Ik ben blij, dat je het mij uit jezelf bent komen vertellen". Een heel andere Wim dan te voren verliet daar op de gymnastiekzaal. 't Kon hem niet schelen, wat de jongens zouden zeggen. Piet de Groot, die de waarheid1 vermoedde, riep wel: „Hij heeft zeker verteld, dat de brug niet op was". Maar Piet was een geniepig, valsch jong. Zijn woorden lieten hem volslagen koud. „Ek vind 'm een held", zei Jaap de Zaaier, "een echte bengel. ,,'kWeet niet, of ik 'twel ge durfd had". a Die woorden Honken Wim als muziek in de ooren. Zij trilden nog na, toen hij dien dag voor den. tweeden keer over de bewuste brug liep. 'tWas alsof zijn voetstappen op het houten dek duidelijk: herhaalden: „een held een held" en de hruggewacliter hem tevreden toeknikte. Dien middag mocht Kees, die weer heter was, maar nog huisarrest had, opzoeken. De moeders hadden er 's morgens over getelefoneerd en me vrouw van Vuren had gezegd, dat Kees eerder heter was dan aanvankelijk vermoed werd. In een vertrouwelijk oogenblik biechtte Wam alles van dien morgen aan Kees op. „Jij bent mijn vriend", was alles wat deze zei, maar voor Wim was dit de grootste voldoening. Dat de dieren ons dikwijls van veel nnt kunnen zijn, is hekend. Er zijn' zelfs heel wat voorbeelden Van gevallen, waarin zij één of meer mensdien het leven redden. De schoener De Zeevogel had brand aan boord en daar de bemanning niet in staat was dien te blusschan, hadden zij het schip verlaten in de eenit- ge reddingsboot, die niet door het vuur was aan getast. Heeds waren zij' een eindje van het bran dende schip verwijderd, toen de kapitein plotse ling bevel gaf terug te keeren, om een groot» zwar te kat, die zich nog aan boord bevond, te gaan halen. Weinig vermoedde de kapitein in dit oogenblik hoe poes deze vriendelijke daad beloonen zou. De reddingboot had kort daarna met storm te kampen en was gedurende twee dagen een speel hal der golven en wel in de onmiddellijke nabj- heid van een onbewoond eiland. Bij het aan wal gaan sloeg de boot om en zon ken alle levensmiddelen en het zoete water, dat zij meegenomen hadden, in zee. De bemanning kwam ongedeerd op het eilandje de kapitein met poes. Groot was echter hun teleurstelling, toen zij nergens een spoor van zoet water ontdekten. Uitgeput van vermoeienis, doorweekt en ontmoe digd, gingen zij eindelijk slapen. Een volgende morgen in alle vroegte werd de kapitein gewekt door poes, die hem kopjes gaf. v

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 9