KINDER-BLAD
SOHIEDAMSOHE COURANT
Het licht in den vuurtoren.
No. 5 Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 2 Febr. 1929
VAN DE f
Naar liet Engelsch van D. 310,ORE.
Vrij bewerkt door
C. E. D'E ULLE HOGERWAARD.
3)
Zij stierf slechts twee jaar na dien dag aan
een besmettelijk© ziekte, die in bet dorp hoerseh-
te en bed wat slachtoffers eischle. Doch zelfs
in baar ziekte dacht zij' nog steeds aan anderen en
zoo kwam het, dat ziij door velen gemist word.
Maar nu moet jij naar Red!, JuditR en ik voor
dö lantaren in den vuurtoren gaan zorgen.
Langzaam stond) het meisje op.
„Wat zou ik graag even moedig als die andere
Judith willen rijn, -zei zij, maar ik zon het toch
wel akelig hebben gevonden, in dio donkere mijin
af te dalen. Ik ben bliji, dat ze de klokken voor
lunar geluid hebben".
De "oude Jozef glimlachte en zei:
„Denk nu maai' niet langer over dio dingen,
kind. De mijnen zijn hier na dien dag geheel over
stroomd en er wordt niet meer in gewerkt. Tob
dus maar niet over mijh oude varhalen, want liet
is tijd, dat je naar bed en ik naar don toren ga.
Lieve help, wat cm weer".
De wind loeide om liet huisje en de Tegen
kletterde met geweld tegen de ruiten, toen er plot
seling op de deur geklopt word.
HOOFDSTUK' UI.
Judiths droom.
Ten. hoogste - orbaasid, dat iemand er met zulk
weer nog doo1" kwam, maakte Jozef de deur
open en stond hij tegenover Michel Polwarth, die
daartoe door de.n ouden vuurtorenwachter uit-
genoodiget binnen kwam.
„Wat een weer", zei bijl „En jij moet zeker
nog naar den vuurtoren?"
jozef knikte.
„Geef mij do sleutels", zei Micliel weeft-, ,[,dan
zal ik voor de lamp zorgen en kun jij rustig bij
je kleindochtertje blijven"
Do oude man wilde hiervan echter niets hoo
ien en antwoordde
„Dank je wel, Michel, 'tis heel vriendelijk van
je, maar zoo lang ik nog de vuurtorenwachter ben,
zal ik mijin pliclit doe
Micliel had het good bedoeld, maar hij begreep
rijn vriend. Zelf zou hij net zoo gehandeld heb
ben. Spoedig daarop ging lrij weer heen.
„Wat een storm", zei Jozef, terwijl hij de deur
achter rijn vriend sloot. „Ik moet het „blinde
mam" voor het keukenvenster hangen, vóór ik
wegga, kind. De golven zullen er vannacht, tegen
slaan, 'tis net zoo'n nacht als tien jaiar geleden,
toen mijn jongen thuis kwam en jou bijl mij bracht".
„O, vertelt u dat nog eens", vleide Judith, want
al kende rij liet vea-haal ook nog z'oo goed, rij
hoorde het altijd weer even graag.
En Ide oude man begon, terwijl hij' den arm
lieikoozend om haar heen sloeg:
„Lieve kind, wat was je toen nog een klein
meisje en toch lijkt het mij, of het pas gisteren!
was, dat ik bij' het vuur zat lo luisteren naar het
gebulder van, den wind en de golven, en aan
mijh jongen op zee dacht. Hij had nooit iets ge
voeld voor het visschersloven, die jongen va.n mij.
Zijn hart trok naar verre landen; hij wilde wat
van ido wereld zien. Ik liet hem gaan, maar a.
hoe miste ik hem, want zijn moeder stierf kort na
zijh (geboorte en hij was mijh eenig kind!. Zoo'n
flinke jongen was h'ij en nooit ziek. Och, odfa,
wat was het eenzaam in den vuurtoren en dit
huisje, toen hij heen ging
Maar hij kwam weer bij mij terug Eón van
rijm kameraden was een geleerde en h'iji schreef
mij, dat mijh zoon getrouwd was met oeu buiten-
landscho vrouw en hij haar bij mij. brengen zou.
De dominee las mij den brief voor ea ik knap-to
mijh huisje op en verwachtte hem van den oenen
dag op den anderen.
Wat (duurde dat wachten lang. Maar eindelijk
kwam hij toch thuis. Op-een stormadhligen avond,
terwijl ik door het bulderen van den wind nauwe
lijks zijn kloppen op de deur kon hooren, kwam
mijh jongen thuis. 1 1 1
Maar de- vreemde vrouw was gestorven, stak
kerd ea hij bracht mij hun kindje. Nog zie ik
hem bij don haard staan, daar in dien hoek, waar
jo krukje altijd slaat, terwijl hij' rijn zeemansjas
uitdeed. 'tWas mij1, alsof ik een engelenkopje aan
zijh borst zag slapen. En dat engeltje was jij".
Judith hield altijd, het meest van dit gedeelte
Van het verhaal.
„En u was blij met mij, is het niet, grootva
der?". vroeg zij.
„Ja, ja", antwooivl.de de oude man. ,{Ji| bracht
weer wat zonneschijln in mijn huisje. En mijh
arme jongen had al keel erg behoefte aar. zonne
schijn. Hij was diep bedroefd over het verlies van
rijn vrouw en wat was li'ijl blij, toen. jouw haar
net zoo donker begon te worden als hot hare ge-
woest was. Maai- hij had je Judith genoemd, on
mij, zijn ouden vader, to toonen, dat hij aan. mij
dacht, .1 was hij ook nog zoo ver weg. Ja ja,
hij had aan mij gedacht Ruim oen jaar lang
O