Van alles wat.
bleef liij bij ons, Judith, maai' loon worden do
reiskoorts en liet verlangen naar vreemde landen
liem ie machtig. Ilij was geon man om altijd' bij
honk te blijven. „Ik kom terug en breng een hoop
geld voor u en mijn kleine meisje mee; ik kom
terug", zei hij en hij vertrok weldra opnieuw
isederl dien dag hch ik hem echter nooit
meer gezien".
„Maar vader zal terugkomen, liij heeft hot be>.
loofd", riep Judith uit, „en wat zul ten we dan
blij zijn, hè grootvader?"
„Ja, ja,, nujn lieve meisje'*, zei de oude Jozzef
langzaam, maar inzijn. hart leefde toch weinig
hoop*, dat dit ooit gebeuren zou. Het was maar
al te waarschijnlijk, dat zijn jongen gestorven was.
Het was bijna acht uur, toen Judith klaar was
om naar bed te gaan, het grappige, kleine kermis
bedje, waarin zij in den hoek der keuken sliep.
De oude Jozef had de „blinden", dikke, groen-
glazen wanden, aan den buitenkant der ruiten
aangebracht om liet buisje voor den woedenden
storm 011 het zeewater té beschutten.
„Zoo zul je de schuimende golven niet zien",
zei liij tegen zijn kleindochter, „en een zieemans
kind kan evengoed slapen hij storm als hij rustig
weer. Slaap dus lekker, liove kind, en doe don
grendel achter mij op de deur".
Zij baalde grootvaders jas en zuidwester en
de grootste der twee lantaarns, die op de plank
achter de deur stonden, liet grootvader uit, gren
delde de deur on ging 'naar bed.
Zij moest steeds aan grootvader denken, die nu
worstelde met den wind op het kustpaadje en de
smalle brug over de zwarte rotsen naar den Vuur
toren, maai- zij was niet bang voor zichzelf. Ifoe-
veecl nachten reeds had de oude Jozef daar door
gebracht en was zij alleen in het kleine huisje ge
weest. Weldra viel zij in slaap en werd niet ge
stoord door den heftigen, nog steeds toenemenden
storm buiten, die het kleine huisje soms weg
scheen te willen blazen.
Zij had eenige uren geslapen, toen zijl plotseling
midden in een zeldzaam helderen droom wakker
werd. Zjj Idroomde, dat züjizelf de moedige Judith
was, van wie grootvader verteld had en dat zij uit
bed gesprongen was om „de jongens te helpen".
En terwijl zlij opstond, was het haar heel duidelijk
wat zij doen moest. Zij hoorde zichzelf uitroepen:
„Zij zullen verdrinken".
Met dien kreet werd zij plotseling wakker.
Zij stond op haar bloot© voeten bijl het raam
met de dikke, dubbele ruiten, die zelfs het ge-
luid Vin den lievigen storm eenigszins demp
ten. Het vuur smeulde nog in den haard, maai
behalve dit flauwe schijnsel was de keuken heo-
lemaal donker.
Builen gierde de storm met onverminderd geraas.
Judith schudde haar lange haar. naar aohter
en hield de handen aan het hoofd. Waarom stond
zij daar eigenlijk en wat wilde zij doen? Wat
beteekende dat vreemde geVoel, alsof zij geroepen
was niet "de moedige Judith Pontliouy, die
reeds zoo lang geleden gestorven was, maar zij,
grootvaders kleine meisje, dat daar al'eon was
in het huisje, terwijl grootvader weg was?
Bij deze laatste vraag sloot zich nog cén aan
in Judith's verwarde denkon. Hoe zou grootva
der het in den vuurtoren maken, waar hij' de groot©
lantaarn verzorgen moest, de lantaarn, wier hol
der licht diende om de schepen voor de gevaar
lijke rotsen te waarschuwen?
En geheel van deze gedachte vervuld, tracht
te Judith naar builen te kijken, of zijl het sterke
schijnsel van den vuurtoren ook zag. Maar do
zoogenaamde „blinden" lieten niets door.
Het was kond en onbehaaglijk en Judith dacht
er reeds over, maar weer naar bed te gaan. Maar
neen, eerst wilde zijl langs djö ladder naar groot
vaders kleine slaapkamertje op zolder gaan cm
zichzelf gerust stellen door het zien van liet breede
lichtschijnsel, dat altijd tot haar scheen te spreken.
„Ik zal grootvader nog eens goedenmachl; zeg
gen", mompelde zij en terwijl zij' een sjaal om.
haar schouders sloeg, Mom zij langs de ladder
naar hoven.
Do vierkante opening, welke als venster dienst
deed, Jiad geen glas, maar werd in den winter
bedekt door een oude jas, die er voor gespijkerd
was. Als Jozef meer licht wenschte dan hetgeen
door do gaten in het bouwvallige dak naar binnen
drong, nam hij éón of meer spijkers uit zijn jas
en zetto op die manier zijn raam open.
Judith knielde voor liet raam en Voelde den
wind door do dunne plekken in het oude ldeeding-
stuk heen blazen. Met eenigo inspanning trok dj
er een spijker uit en (puurde door do reet, die
zij aldus maakte.
Regen en zeeschuim sloegen haar in het gezicht
een scherpe mkwind wierp haar krullen naar
achter. Haar gezicht werd plotseling doodsbleek.
Dikwijls, heel dikwijls had het meisje door deze
opening het groote licht aanschouwd, dat een
vriendelijk oog wieip over de zee. Zij wist precies
waarheen zij kijken moest om het welbekende)
schijnsel te zien, maar hoe zij haar oogeru ook
opensperde, zij zag niets, heelomaa! niets.
Steeds wilder scheen het schuim opi to spatten,
steeds heviger werd de storm. Maar het waren
niet deze natuurvorschijinselen die de MaUr uit
het gezicht van het meisje wegvaagden; het was
de zwarte duisternis, die haar oogen trachtte te
doordringen.
liet hielp niet of zij al meer spijkers uit de
jas trok en den wind en den regen binnen liet.
Et was geen licht in den vuurtoren, waar groot
vader wachter was. De lantaarn was uitgegaan".
(Wordt vervolgd).
Den ring zoeken.
Men steekt een ring aan een stevig koord of
touwen bindt de einden hiervan aan elkaar. Het
moet echter groot genoeg zijn om een kring to
kunnen vormen, waar hot heel© gezelschap om
heen kan staan on er de beide handen aa:a houden.
Eén uit het gezelschap gaat dan midden in don
kring staan en moet den ring zoeken, dien do
anderen, terwijl zo de handen voortdurend aa®
het koord en in beweging houden, elkander
toeschuiven,
!Als do zoekende den ring bij één uit liet gezel
schap meent te ontdekken, laat hij hom de beid©
handen omhoog houden. SVordt de ring daardoor
zichtbaar, dan moet dengene, bij wien hij gevonden
weid, midden in den kring gaan staan, terwijl
degene, die daar stand, zijn plaats inneemt.
Helt (g1 ebarenirijlm's'lpiol.
Het gezelschap zit in den kring, die in het mid
den oen flinke ruimte moet openlaten, opdat ieder