Van alles wat. Raadselhoekje. m 8 hem op te tillen en mot kracht te laten neer vallen Eens op een nacht, toorn hot doodstil ia huis was en tic kamer on gang1 zacht verlicht werden* door het maanlicht, zat hot klokkoamatvnetjo stil te peinzen in zijn hoekje van do gangklok. Ui) dacht aan het mooie wijsje, dat de kaïnerblok zoo juist had gespeeld en 'dat hij eiken nacht m de stille uren zoo duidelijk liooren kon. Wat moest dat heerlijk zajln, zóó elk kwaïlier de klok te laten zingen met zoo'n fijnen, zuiveren klank. Hij verlangde wel ook in zoo'n klok te mogen wonen en dain in de gc/eliige, zonnige huiskamer te staian. En hot mannetje in de kamorldak zat ook stil en treurig in Zijn hoekje. Daar oven had liijl don helderen klank gehoord van de gangklok en toen dacht hij: „Och, ik heb nu wol eeu heel mooie klak te bespelen en sta wol in een gezellige kamer, maar wie luistert nog naar mij!? Toen. ik hier pais stond, hoorde ik de kinderen nog wel eens roepen: „Ssst", als ze opi de wijzerplaat zagen, dat ik gauw moest spelen, maar nu maken ze meestal Zoo'n lawaai, dat ik soms mijn eigen spel niet hooroti kan. Wat moet het heerlijk zijln, rustig in die gangklok te mogen wonen en dan elk half uur zoc helder te luiden, dat het door het gehede huis klinkt". liet maantje 'lichte zoo vriendelijk in de kamer, het was, of ze even lachte om dio ontevreden klokkenluidertjes. Toen besloot het kleine mannetje op eons iets heel gewichtigs; hiji zou zijn eigen klok verlaten en vragen aan zijn buurman in de gang, af -Jze niet eens konden Verwisselen vain woning om! work. Voorzichtig opende luj' het deurtje van de klok; wat beefde hij; het was voor don oorsten keer in zijn leven, dat lüj1 ziijn. huisje verlieh De kaniore deur stond gelukkig op een kiertje, daar kon hij juist door. Toen klom hij hij een jas aan den kapstok omhoog en tikte zachtjes aan de deur van de gangklok. 1 Het kereltje daar, dat oen beetje zat te dutten Liij had immers nög bijna een half uur Voor hij weer moest spelen schrok eerst vroeselijlk. Wie daar midden m den nacht hij hem zon aan kloppen? liet een angstig gezicht gluurde liij door de kleine ruit in 't deurtje en was toiön heel Ver rast, daar dat kleine ventje te zien. Vlug opende Mj zij'n deur. En toon liij' hoorde waarom liet kereltje hij hem op1 bezoek kwam, nep! hij heel hij: ,,0, tl aai' heb ik ook juist den lieden nacht naar zitten verlangen1; wacht even, dan zal ik eerst wij'zen, hoe je dien hamer moet optillen, ja, pas opi, die is zwaar, hé en dan ver huis ik naar jouw kluisje, dat zal een grap ziijn". En heel verheugd liet liij zieih langs het kap stokkleed naar henoden glijden, liep1 de kamer in en een dogonblikje later zat hij iirr do kamon- kok on wreef zich de Vuistjes Van louter pret. Eon kwartier later speelde hij zij'n eerste deuntje, maar hij had do hamertjes niet in de goede volgorde opgebeurd en nu ldouk het heel maL En nog een kwartier daarna bromde do galng- klok met zoo'n raar geluid, dat ze wel heescli scheen te zlijn; dat kwam, omdat het kereltje niet stenigen oeg was dan hamer zoo hoog opi to tillen als nootlig was. Maar heiden dachten: „Dat Zal wel leeron, ik vitul het hier toch veel prettiger dam in mijin eigen huisje Don volgenden morgen, toen do heele faimilio aan het antbijt zat, vroeg één der kinderen.: „Is het gauw schooltijd?" ,,'t Slaat direct acht uur", zei vader, vh°or maar", En meteen begon de klok liaar deuntje te spelen, maar wat klonk dat vreemd. „116" zei vader „nu geloof ik, dat het slagwerk Van onze klok stuk is". Op 'l zelfde ootgonlblik sloeg do gaugldok maar dat was ook niet lialar gewone klank. „Dat wordt nu toch al' te gek", zei vader, „die klok schijnt ook ai niet in orde; ik ga straiks' meteen den klokkenmaker halen". (Slot volgt). Blass amp ierre. Richelieu, minister van bodewijk XIII, die ko ning van Frankrijk was, mocht den veldmaarschalk Rassompierre niet lijden, niettegenstaande deze een moedig en trouw dienaar van zijn vorst was. Richelieu rustte niet, voor de Baissornp ierre in de Bastille (staatsgevangenis te Parijs) opgesloten was. Deze opsluiting duurde tien jaar. ZiOodra de veldmaarschalk in vrijheid gesteld was, begaf bijl zich naar den kaning. „Roe oud zijt gij?" vroeg Bodewijk XIH hem „Vijftig jaar,'Sire", antwoordde de eoc-gevangene. „Hoe nu?" riep1 de vorst vefbaasd uit. „Ik dacht, dat gij! minstons zestig jam waart". „Dat is ook zoo, Sire", antwoordde Basscum pierre, „maar ik tel' de tien jaren, welke in de Bastille heb doorgebracht, niet mee, daar het mjj niet vergund was ze in dienst van uwe majesteit te gebruiken. Oplossingen der Raadsels uit 't vorige nummer. VOOR GROOTEREN. 1. Metslawier. Wies, mast, riet, atlas, leem, water. 2. Correspondentie. 3. Olifant foliant. 4. staM TurF MonD FouT LeuR DiuiJl RooDt VOOR KLEINEREN, Oorvijgen. 1. 2. Ellebogen. 3. Mot, Tom. 4. ®I u u r, g 'A a s li a A' s li a li S m u T s g R o f I n k t a C h t r u II r t u i T MAASTRICHT.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10