KINDER-BLAD
SCHIEDAMSCHE COURANT
DE ZILVERBERK.
No. 24 Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 15 Juni 1929
VAN DB
Naar het En gelach van E DNA, LAKE.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
3)
HOOFDSTUK III.
Op verboden terrein.
Het leed geen twijfel, iemand kwam door bet
dichte kreupelhout op de drie jongens af. Er viel
geen onkel oogenblik te veriieze/.u, ais zij nog
aan het naderend gevalar wildon ontsnappen.
„Bukken. Kom mee", fluisterde 'Dob en do An-
deren gelioorzaamdcn blindelings.
Hij leidde bon in eon zigzag richting van het
huis ia|f en dieper het bosch in. De doornen der
braaintakken bleven in hun kloeron haken en 1kj-
kralidc/ri fiun handen on hun gozidhton, docli zij
lieten zich er niet door terughouden. Nog .steeds
hoorden zij do voetstappen, al klonken die nu dan
ook verder ai. Eindelijk liep do grond langzaam
op en melkten zij, dat zo een heuveltje beklommen.
Ongeveer lulvcrwogo bleef Rudolf staan en zei:
,yWo doen betoT met lüer to wachten. Ik ben met
opzet hierheen gegaan, omdat \vo er wat uitzicht
hehhen, zonder daarbij veel kans te loopen zelf
gezien te worden."
Hij had de waarheid gesproken. Tusschen het
kreupelhout door, konden ze hier een eind in de
richting van het kasteel zien. Op den heuveltop
stond een mooie zilverberk, die or uitzag, alsof
hij daar reeds eeuwen gestaan had. Zijn. stam Was
heel dik en zijn takken spreidden zich mot hun
fijne blaadjes naar alle kanten uit.
„Kijk eens, wat 'n mooie boom is dat", riep
Rudolf vol bewondering. „Ik geloof niet, dat ik
ooit zoo'n grooten, dikken bork gezien heb".
„Nee, ik tgeloof ook niet, dat er veel zoo zullen
zijn", stemde Rob in. „Maar luister eens. 'tis not
of ik hem daar weer hoor".
Alle drie luisterden nu aandachtig en hoorden
dat do voetstappen werkelijk naderbij kwamen. De
jongens konden zich wel goed in do dichte strui.
ken verstoppen, maar Rob vond hun schuilplaats
toch niet ai te veilig en zei op fluisterenden toon
tegen de andoren, dat zo hom maar moesten vol
gen. Zoo liepen zij opnieuw behoedzaam doer
het kreupelhout. Vooral Rob deed dit met eon be-
handigheid, eigen aan hen, dio bekend zijn met
hossel)en, jachtopzieners en bosch wachters. Niet
ver daar vandaan was een hulstboisohje en hij
leidde do andoren erheen.
„Hier loopen we geen kaïns ontdekt te worden",
zei fi'.iij en bijt had gelijk. Do boomeu waren, in'
een cirkel geplant en do takken groeiden zóó laag
bij den 'grond, dat ze een uitstekend scherm vorm
den. om zich achter te verstoppen. Zich tussclhem
do stammen door werkenid, kwxmou'de jongens
weldra tot de ontdekking, dat er juist genoeg
ruimto was om hun allo drie een1 schuilplaats
aan te bieden.
„Het prikt hier een beetje", zei JLm, terwijl Mj
zijn niet al te sclioonen. zakdoek uit zijlu zak
iiaalde en op de wondjes legde. „Ik zou wel
eens willen wetenx
Do zin bleef echter onafgemaakt, want op dit
oogenblik waren de voetstappen zóó dichtbij!, dat
zij slechts enkele meiers van de johgens verwij.
derd schenen te zijn. I
Allo (drio hielden lmn* adem In cn gluurden
door het dichte gordijn van hulstbludorea. Zijl wil
den niet graag daar gevoinden worden, want ze
zouden onmogelijk vooruit kannen zeggen!, welke
do gevolgen zouden zijn, als ze ontdekt werden.
Aan den anderen kant Vohlden: Zij hot avontuur
echter niet onaardig en waren zlij vast besloten id
les to zien, wat zij maar konden, zonder daarbij
zelf gezien to warden.
Steeds nader kwamen de voetstappan. Zij deden
de knerpende takjes als pistoolschoten afgaan en
de dooie bladeren onheilspellend ritselen.
Plotseling zagen de jongens een man! vani middel
matige grootte, gekleed in een schunnig, oud pak
en met een witun-zfWarUgeruito pet iop.Hij lind
donkere oogen en droeg baard noch sncir. Er was
iets in zijn gezicht, dat litem tod heeronkraecihtj
stempelde, al deden zijn kleeren dit dan -ook niet.
Toen hij de open plek, waar de grooto zilver
berk stond, bereikt had', koek hij haastig om zich
heen, als wilde hij zich overtuigen, dat hij niet
bespied werd.
Vanuit hun schuilplaats konden do drie jongens
[den man uitstekend zien. Strak hielden zij de
oogen op hem gericht.
We 'zeiden ïveds dat do zilverberk dpi oen! heu
veltje stond, maar (lüj kon toch niet gemakkelijk
vanuit liet kasteel gezien wonden. Er stonden, in
een wijden kring verscheiden grooto hoornen, mee-
rendeels eiken, omheen, waarvan het dichte loof
den zilverberk aan het oog onttrok.
Na een oogenblik in alle richtingen om. zich
heen gespied te hebben, liep de man op den!
grooten berk af. Daar bleef Irij stilstaan, kaalde
iets uit zijn zak to voorschijn, vouwde hot open
en bekeek het aandachtig. Het scheen 'u soort
brief te zijn dien hij in uo ha,nd hield. Zonder