O, DIE KAST t wij Eel stond er iets op het papier geschreven) Plotseling \ou\vde de man het weer dicht, liep om den boom heen zoodat do jongens hom een «ogenblik niet konden zien. en daalde haastig liet heuveltje weer ai, om even later in het dichte kreupelhout te verdwijnen. „haten we een minuut of vijf wachten, totdat hij heelemaal wag is", zei Bob, zoodra hij het veilig oordeelde te spreken. „Han gaan wij verder op zoek naar Quick". „Ik ziau wel eens wilton weten, wat hij aan den anderen kamt van den hoorn uitvoerde", zei Rudolf. „We zullen er een kijkje nemen, vóór we weg gaan", zei Jim. i De jongens aten nu lum broodjes met kaas op, waarvoor zij zich nog niet eerder den tijd gegund hadden, maar die zich nu opperbest lieten smaken. ,,'t Is tijd", zei Rudolf, zoodra de overeengeko men vijf minuten verstreken waren. Zij kropen nu uit hun vrij stekeligo schuilplaats en liepen inaar don top van den heuvel, zich zoo Lang mogelijk in het kreupelhout schuilhoudend, als dit kon. Plotseling bleef Rudolf, die vooraan liep, echter stilstaan en fluisterde hij haastig: „Luister. Ik geloof zeker, dat ik iets gehoord heb". „Wat bedoel je met „iets?'* vroeg Jim. „Meen je voetstappen of „Ik dacht, dat ik een houd hoorde blaffen," teei Rudolf, terwijl zij weer verder gingen. Nauwelijks hadden zij «enige sclireden gedaan, of het geluid herhaalde zidli. Dezen keer hoorden zij het alle drie heel duidelijk. „Maar het is het blaffen van een hond cm het lijkt op dat van Quick", riep Rob uit. „Alleen waar ter wereld komt het vandaan?" Zij bleven opnieuw stilstaan en wadden, of het geluid zich ook herhalen zou, doch hoorden niets meer. „Ik heb niet kunnen uitmaken, uit welke rich ting het kwam. Julli soms?" vroeg Bob, terwijl 'ze weer doorliepen. t t Ik ipok niet", ^antwoordde Ruklolf. „Rat is liet juist. Ik kan heelemaal niot zeggen, waar het ge blaf vandaan komt, maar ik' hoorde het heel dui delijk den eersten keer ook. Er moet hier ergens een hond zijn, al is het naar het geluid ta iGicndeelen dan ook siiet in de buurt. Laten we dus eerst gauw even naar den boom kijken en dan den heuvel afloopksn. om verder te zoeken. We moeten haast maken, want het begint al hat te worden. Zij versnelden him stap en hadden weldra den anderen kant van 'den zilverberk bereikt, daar, waar zïj den man eein «ogenblik hadden zien stiL staan. Het onderste gedeelte van den stam was ruw geworden door de vele stormen, die de boom doorstaan had, maar de hoogere takken waren glad en glanzend. „Er is hier niets bijzonders", zei Rudolf, nadat zij den stam eenige «ogenblikken aandachtig be keken hadden. f i i „'Nee maar er moet toch wel iets zijni", meende Jim. „Ik bedoelwe zien niets, omdat we niet weten, wat en waar we zoeken moeten, maar ik denk toch stellig, dat die man hier mot oen bedoeling kwam en niet wilde, dat iemand hem zag". i „En het had natuurlijk wat te maken met het pë'pier, dat liij uit den zak haalde", zed. Rudolf. „Raar durf ik 'kweet niet wat otm to verwedden" „Laten we drtzesn tijd nu niet langer verknoeien en liever eerst naar Quick zoeken", vond Rob, die niet graag de dingen half deed on er nu oonmaal zijn zinnen -otp gezet had den verloren hond terug te vinden, als we alle drie oen verschillenden kant uit gingen?" f „Uitstekend. Zog jij maar waarhoen we gaan zullen", stelde Rudolf voor. „Rood", zei Bob nu en hij wees ieder eon gedeelte van het bos oh aan om to verkennen, zoodat zij, wanneer zij elkaar weer zoudon vinden bij den boom, waar zij op het terrein gekomen waren, dit heelemaal afgezocht haddon. „En we moeten ook oen tijd afspreken waarop we bij dien boom zullen zijn. We moeten niet te Laat komen voor het ontbijt", zei Jim nog, vóór zij uit elkander gingen. „Nee. Vóór acht uur moeten we thuis zijn", zei Bob. „We moeten dus om lyilf acht bij den. boom zijn". De beide anderen knikten als bewijs van instem ming met dit plan en daarna gingen zij alle drie een verschillenden kant uit. Jmi, die al even goed als zijn broer do kunst verstomd, zoo vlug en zoo zacht mogelijk zijin: wog door een bosch te banan, had na eomgerii tijd het hem aangewezen gedeelte nauwkeurig doorzocht maar niets gevonden. Hij verscheen het eerst op de afgesproken plaats en wel oen half uur te \roeg. Hij wilde nu eon plannetje ten uitvoer brengen, dat liij den boelen tijld reeds gdkoas- tend had. Haastig liep luj terug naar de plek, waar do zilverberk stond en begon onmiddellijk dan stam van den boom aan de zijde, waar da vreemde man'gestaan had, nauwkeurig te onderzoeken. Hij begon onderaan en betastte liem steeds hooger. (Wordt Vervolgd). „Zeg Suus, nu moet vanmiddag eerst die kast van jou eens opgeruimd worden, 'tls daar een bende in van. belang", zei mevrouw de Lange tot haar oudste dochtertje, toon deze aan het ont bijt verscheen, f „In mijn kast?" vroeg- Suus Verwonderd „En al rn'n boeken staan op z'n plaats". „Ja, kind. maar dat is ook het eenigo. Je moet eens even naar de andere planken, kijken". En mevrouw trok de muurkast rechts van do suite deuren open om haar dochtertje te overtuigen) Suus zuchtte eens; jai, 'tleek wel een liuishau den van Jan Steen. lAllcs lag op en door elkaar: Schriften, kladblaadjes, ioude kindeikrantcn, verf- potjes, kleurkrijt, een ptaar winterhandschoenen, een uit elkaar gevallen rol* serpentine, leege doosjes een figuurzaag en nog veel moer. Suus zuchtte nog eens. „Ik begrijp het niet", .vervolgde do moeder, „hij Drent is altijd alle© even netjes. Die hoeft nooit haar kast op to ruimen. Kijk maar". En, mevrouw trok de andero muurkast open, waarin het jongere zusje al haar schatten bewaarde. Ze bewoonden een heel auderwetsch huis en, het was heerlijk dat er. zooveel kasten waren. Daarom liajddoiï de meisjes er elk oori tot liaiar beschikking. „0, maar Greet is nu eenmaal netjos aangelegd en ik heelemaal niet", verontschuldigde zich Suu,s. „Wat je niet kunt, dat kun je loeran", boweer- de moeder, „en je zult vanmiddag eerst je kast

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 9