C.Cc/il/fe
wailanije v)orc/en
r>
1c. iets wat regels maken.
2c. een meisjesnaam.
3e. eei woonl dat liet tegenovergestelde van
breed betcekent.
4e. een Jia.txl vet, Smeer.
Kruis raadsel.
Op «1e ruisjeslijneu 'kount de naam van een
«lier, dat men in den dierentuin kan zien.
X
X.
.x.
.x.
xxxx xxxx
-x-
te ii; een medeklinker.
2o. rij een uitroep.
3o. 3 een jongensnaam.
4e rij iets, wat bij bet zwommen gebruikt
wordt. i
5o rij 't go vraagde «woord.
Go i' iets, waarvan men er vefttellieiden o<p
liet ijs ziet.
7e rij een bloem.
Se rij een boem.
De rij oen klinker.
VOOR KLEINEREN.
Tellen een donker ventje;
Keer je m' echter om, 1
Dan val ik soms neder,
Wie 'tniet raadt, is dom.
Verander mijn laatste lettor in oen S, dan
word ik een mooie bloem. Plaats nu nog
één leteir voor mij en men kan miijt soms in
stilstaand water vinden.
Weill? 'schapen bobben meer wol, de witte
■o|D Üe zwarte?
Welke lekkernij kun je maken van:
rot beer tel t
jfxDy'eriVaarc/
Jantje zou met oom oppi reis gaan;
Met de,boot naar Amsterdam.
Of die kleine Janbaas juichte,
Toen zijn oom hem halen kwam!
AJroolijk babb'lend loepen beiden
Kaam n,u naai' de aanlegplaats,
Kleino Jan is in zijn nopjes,
O, wat beeft liet ventj' een praats!
ra Janneman, wat wil je later
Vraagt oom 'plots'Iing, 'tliofsto zijn?
Zonde: zich zelfs te bedenken,
Antwoordt Jantje: Kapitein.
Van een boot, een lioolo igrooto;
Tc Sta dan boven op de brug
Geef commando's ofp' do heenreis
En voor later 't sdhip terug.
'kMaak dan lieelo grooto reizen,
Drong voor allemaal wat mee;
Olifanten, tijgervellen,
En een kist Cliineesdlio thee.
Oom en Janbaas naad'ron samen
Nu d«: Amsterdamsdho boot.
Jantje kijkt met groole oogeu
En wordt plotseling vuurrood!
Oompje, zegt bij1, even aarzTondi,
Nu beu ik nog geen kaïp'tein
(Stijf houdt bij de hand van oom vast),
-- Eig'lijk ben ik nog wat klein!
i
-X-
•X-
X-
2.
3.
4.