Paschen Een schip met zure appelen. zei ze, „jo mocht zo eens verliezen onderweg. Tweo zal ik er in laten, voor Rinus". En de rest legde moeder op eon schoteltje in de kast. Toen Rinus 'tei zag, vond hij 'tzoo prachtig, dat 'them moer dan erg spool, dat hij die week niet op school geweest was. Waarom moest ik dan ook net ziek zijn?" mopperde hij. Misschien h.'ut ik 't wel gewonnen". „Ja, dat vrees ik ook", zei (lijs. Rn Gijs dacht na: Als Rinus op school geweest was, had die vast het Faaschei gewonnen. Kwam 'tdus eigenlijk Rinus niet toe? Maar Rinus kroeg wel eens meer een Faaschei; Rinus' rader had een flinke boer derij en kon 'twel betalen. Aeen, Gijs was veel te blij mei het ei. Doch Rinus was ziek en bij. Gijls, kon spelen en draven zooveel hij wou. .Maar 'tei geven, neen, dat deed hij toch niet. „Er zit wat voor je in", zei Gijl-, deed liet ei open en gaf Ithlu» do suikertjes, Rinus stak liet lekkers in z'n mond en nam vol bewondering het witte ei met het kuikentje in de hand. „Zacht is 't hè"„ begon Gij» op eens, weggeven doe ik het natuurlijk niet. Ik vaut het zelf veel te 'enk. Maar jij mag het houden tot Zondag. LXm kom ik het weer halen". Dat vmul llimrs fijn. 't Knotte Grijs wel moeite om zoolang attaint te doen van 't mooie ding, maar voor je zieken vriend moet je wat overheo- ben. „Zondag knjg ik het weer terug", dacht Giji hoopvol en ging weer naar huis. Alaar toen Uijs op del eersten Paaschdag kwam, om zijn ei terug te Inden, wa> verdwenen, Ui,s was erg verdrietig en Rimis en zijn moeder waren er wel wat verlegen mee. Want wat wa> er gebeurd? Denzelfden avond, dat Rinus liet ei van Rijs in bruikleen had gekre gen, bracht Rinus' vader uit do -stad voor zijn zoontje en do andere kinderen een mooio Paam.-h- mand mee met een kip en eieren er in. Rn die werd zoo mooi gevonden, dat Gijs' Faaschei erbij op den achtergrond raakte. En den morgein daarop had Rinus' kleine broer, de 'tei van Gijls erg mooi vond, het van een stoel gepakt en '1 mee naar buiten genomen. En nu was 'tweg. Teen de boerin zag, dat Gijls er zoo verdrietig over was. beloofde ze betin een nieuw ei. Maai" Gijs wou be ver z'n eigen ei, dat hij zelf verdiend had. Toen werd eens onderzocht, waar het ei toch gebleven kon zijn en vertelde broer, dat hij 'tmee tiaar huilen had genomen. Nu gingai do boerin en Gijs en broer aan 't zoeken. En 't duurde met lang, ot ze vonden 't achter do heg. Maar niet alleen. Er was iets leuks met het ei gebeurd. Do kippen, die vrij over 'terf liepen, hadden Gijs' Faaschei aange zien voor een ei uit 't leghok en er allen haar ei bijgelegd: 'twas een lieeie verzameling geworden en middenin zat als een klein prinsje 'tgeei wol len kuikentje op zijn eierentroon. 't Was alleen een beetje scheef gedrukt. ..Nou Gijs", zei de boerin, „de Faasekhaas heeft er eieren voor je bijgelegd. Maar hij, heeft ver gelen om z?e te kleuren". Toen legde de boerin voorzichtig alle eieren m haar schort en nam ze moe naar huis. Thuis legde zij ze in een mandje, 't waren er één en twintig, belialve het Paascliei. Gijs mocht ze allemaal mee naar luns nemen. Dat waren nog eens echte Paaseheieren. En zo smaakten heei.'Tk, ook al waren zo niet gekleurd. 1 J. H. BRLNKIGREVK— ENTKÜF. door k 1 C. E. DE LILLE IIOGERWAARD. Opstanding vieren wij met Paschen, Elk jaar is het Vernieuwingsfocst. In dozen lijd van groeien, blcoieuij Spieekt de natuur tot ons hot meest. Zij k a n ons veel, zoo heel veel zeggen, Mam" wij. we meel en haar verdaan. Dan zal er steeds opnieuw voor ons weer iets goals van 't Paasehfeast z.olf uitgaan. Vomiouwing is_ niet iets van buiten, V.uv binnen groeit het steeds we'er uil. Het komt op 'thart aan, op do stemming, Waarin men lacht en zingt én fluit! Als die maar goed zijn, kotut de rost iieusch Er toch zoo hooi voel niet op aan! Komt, laat ons allen vol "voltrouwen Weer blij do nieuwa Lent' ingaan! Fielje woont met vader on moedor aan de ha ven. Dat 'vindt Fietje heerlijk, want als ze voor het raam staat, ziet ze stoots allerlei schepen. Fietje zou eigenlijk niets liever willen dan op zoo'n schip wonen. EenS is zo met moeder op zoo'n schip geweest en langs het smalle trapje eigenlijk oen laddertje naar beueden afge zakt in eau grappig klein kametje, dat tie schip persvrouw Iret „roefje" noemde en waar zelf» een mooie, roode geranium voor het raampje mei ontbrak. 1 Soms spelen er kinderen aan boord van de -•diepen en soms hangt do wasdh or vroolijfc in den wirnl lp wapperen. Altijd is or wat te zien en eentonig is bet or nood. Oj' zekeren dag 'tis echt buiig weer zegt moeder, als het plotseling betrekt: „Er komt weer een schip met zure appelen aan". Fielje kent die uitdrukking niet eu denkt dat er werkelijk een „appelschip" nadert, terwijl moeder er natuurlijk moa bedoelt, dat er weer een flinke regenbui aankomt. 1 Moeder is tie kamer uitgegaan en Fietje blijft tevergeefs op het schip met appelen wachten. Als moeder terugkomt, is zij niet ai'eon. docb met grootvader en nu valt er plotseling zooveel to babbelen, dat Fietje het hoclo „appelschip" ver geet. i Een paai" dagen later zijn moeder en zij samen Lij grootvader op bezoek. Grootvader woont mid den in de stad, in een lange, rechte straat met mets anders dan huizen en nog eens huizen. Het weer is nog altijd buiig, zoadat moeder dan ook tegen grootvader zegt: „Er komt weer een schip met zure appelen aan". „Och moeder, hoe kan dat nou?' roept Fietje j lotsp'uig uit. ,,Er is hier immers niet eens eea haven en zelfs nog geen gracht. Hoe kan er dan een schip aankomen?" Als grootvader en moeder uitgelachen zijn, legt moeder haar kleine meisje uit, wat die uitdrukking beleekent en nu begrijpt Fietje op eens, hce het een paar dagan geleden kwam, dat Zij het schip maar niet zag. Ze blijft het echter een grappige uitdrukking vinden. CAitLA HOOG.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11