MIJN BUURTJE.
inmemon. van een belegerde stad, alleen die ake
lige hond ging zoo aan, dat de boer ons achterna
zatmaai: mij kreeg hij niet..."
Het laatste kwam er zelfs triomfante'ijk aid,
maar daarna Haperde hiij tocPi. Het wajj omnogei
lijk zich zeil vrij te pleiten zonder de anderen aam
te,klagen en .niettegenstaande zijn bonten en pijn
lijke plekken, wilde hij zijn gewezen kameraden
toch niet verraden.
„En?" vroeg de predikant.
„Toen werd de hooiberg in brand gedoken".
„Jij was er dus bij, vuurde hen aan maar stak
'm eigenlijk niet in brand?"
Er klc-nk groote teleur-teling in de stem van
den ■predikant.
„Ja, ik was er bij", wa_> u Hes wat Jaap zei.
Even was liet doodstil in het Vertrek, angstig
stil, toen zei dominee Swaters heel ernstig:
„Jaap, ik heb je telkens weer eer nieuwe kans
1 gegeven. Zoo lang je kwajongensstreken a'Jben
jezelf en je onmiddellijke omgeving golden, heb
ik ze verdragen. Xu ja echter verder bant gegaan
en een ernstig onheil aangericht hebt, moet ik
andere maatregelen nemen. Als prelifcant der ge
meente kan ik niel toelaten, dat één van rrnjri
kostjongens zich aan andermans goed vergrijpt.
Ik kan je du§ niet langer in mijn huis dulden
'keet nog niel. waarheen ik je zenden, zal, maar
je moet maan. Je vader
Dominee Swaters lneld plotse',mg op b,j liet
zien dor wanhoop, welke zich op tiet gozridht van
den jongon afteekende.
In het volgend oogenblik barstte Jaap in tra
nen uit.
„Arme jongen", zei de predikant eindelijk, ter
wijl hi| zijn hand op Jaap's schouder logde. „O
Jaap, laat dit je laatste les zijn. Zoodra ik oen
besluit '.genomen heb, wat er met je gebeuren
moet, zal ik het je meedeeles".
Jaap ging naar zijn kamertje ei toon otters
na schooltijd hoven kwam om eens naar ham te
lrijtekn, vond hij de deur op slot. Hij kreeg geen
antwoord op zijl kloppen.
Dien middag kwam de predikant boven en dood
Jaap de deur 'open Het gelaat van den jongen:
droeg de sporen van tranen, maar hip was te el
lendig om zich hierover te schamen.
„Je ga,at vanavond mar majoor van Jl.ouwo
ning e, Jaap", zei de predikant. „1 Lij heeft aan
geboden je Wij zich te houden, totdat wo weten,
wat je vader met je doen wil. .Marie Zal je koffer
pakken en je hoeft niet langer op je kamer te
blijven. flod weet. dat liet je niet moer sp-jten,
kan dan mij. We zijn beiden tekort gekomen, Jaap
.Misschien slaagt een ander er beter in, je in het
rechte sj/oar te houden, dan ik deed".
Ifij wendde het gelaat af en de jongen, dien hij
achterliet, voelde "zich diep e'lendig.
t HOOFDSTUK XVI,
T li u i s k o m s t.
Den avond na Jaap's vertrek hield cr een auto
vóór de deur der pastorie stil en slapie er een
dame met een kleine jongen uit. De predikant was
niet thuis en hoewel de jongens wel oanig bedrijvig
heen en weer loepen in huis iioorddn, hechtten
zij hieraan tccli niet het minste gewiriht. Zoo
kwam liet, dat Woltors, die toevallig naar beneden
ging. plotseling tegdnover mevrouw Swaters stond
r en zulke groote oogen opzette, alsof hij minstens
V", aan een geestverschijning darht;
„0, mevrouw", riep h'ijl uit, tc-rvrij 1 hij haar
een hand gaf, „gelukkig, dat u er beat".
Met zip vlug opmerkingsvermogen ontdekte in;
echter, dat de reizigster er zeer vermoeid, uitzag,
zoodat hij er aan toevoegde:
„Maar u bent erg moe. U hadt nog niet moe
ten reizen".
Hij gaf haar esn arm en bracht haar naar de
zitkamer, trok een ge makkelij een, stoel bij deu
haard, en schikte er een paai' kussens voor haar
in. Mevrouw Swaters glimlachte. Zijllgyond net
heerlijk, dat één van haar jongens haar zoo har
telijk verwelkomde.
„George schijnt verdwenen te zijn", zei zij. „ik
denk,'dat hij op een onderzoekingstocht is gegaan'
Juist op dit oogenblik kwam. het ventje binnen
„Mien zoek je, kleine baas?" vroeg Welters,
terwijl hij liem optilde.
„Mijn Japie, natuurlijk. Maar bij is er met-.
oilers zette den jongen weer op den grond.
Er schoot iets in zijn keel.
„Je kunt Japie vanavond met zietn", zei hij
met beesche stem, „misschien morgen".
„George, vent, 't is tijd om maar bed te gaan.
Heb je genoog gegeten of wil je nog graag een
biscuitje hebben?" vroeg mevrouw Swaters nu.
De kleine jongen stemde voor een biscuitje en
ging, tevreden knabbelend, naar bed.
Woltem voelde, dat de predikantsvrouw hem
onderzoekend aankeek en daar hij vragen ver
mijden wilde, haastte hij zich te zeggen
„Dominee Swaters kan eik oógenblik thuisko
men, mevrouw. Wilt u de andere jongens zien. of
bent u misschien te moe?"
„k zou Jaap graag willen zien. W aar iS hij Dart'''
„Hij is naar majoor van Houwenfhgo gegaan
mevrouw, voor een tijdje, hij is hij
stotterde Woliers.
„Ik west, dat Jaap zich In moeilijkheden ge
werkt heeft", zei mevrouw Swaters, „en dat is
gedeeltelijk do leien, waarom ik zoo onverwacht,
thuis kom. is het zóó erg dat 'h'ij wegge
sluurd is?"
Wolters knikte. Op dit oogenblik klank de stap
van den predikant in dia hall en maakte Wollen
zich door een zijdeur haastig uit do voelen.
Ook dominee Swaters keek heel verbaasd, aoen
h'ij Zijn vrouw plotseling zag. Zijn vreugde o-ver
haar thuiskomst werd echter getemperd door tiaar
nog zwak uiterlijk. 1
„Je luidt nog niet moeten reizen", zei nu ook
hij. „T Zou betdr geweest zijn, als je gewacht bacil,
tot ik je was komen halen".
„0, Hans, ik moest naar huis, toen ik je
brief gelezen had. WaL is er van mijn armen jon
gen geworden?"
„Laten wo vanavond nog niet over hem spre
ken", zei de predikant.
ik moet alles' welen, want ik wil morgen
naar hem toe gaart oin hem te spreken. Dat gaal
best in een gesloten auto, Hans".
(Wordt vervolgd).
Een klein, verlegen meisje
zit naaot mo in do klak;
ze zit zoo stijf, zoo netjes!,
alsof z'een popje was;
I
fV
i*"\ s