dol geval 4 VOOU KLEJNEliEN. 1, 2, 3, 4, 5, smeert moeder op je boter ham. lien (5, 7, 8, 9, 10, kau do kamer souls vroolijk maken. Je vindt mij in den tuin, op do hoi, in bet bewdh on in do w ei Alaar vertol mo nu eons, welke bloom 1, 2, 3, 4, 5, G, 7, 8, 9, 10 is? Alet D ben ik een deel van ten gebo.nv, met T zit'ik ann booinrn on struiken, met Z kan iik vol en loos zijn, met L dien ik niet stal om iets to sluiten en me' W kan k :t den vintor heel gevaarlijk zijn. Ken vogeltje, maar zonder staart, Dat wordt iets van boel and'ion aard. Wat of het laatste dan wel is? 'k erklap alleen't is va,n oen visch Kn als je dat nu eenmaal weet, Zeg dan, hoe of de vogel iieett A n n-ste is een jongensnaam, mijn tweede wordt gegeten on mijn geheel is on grap penmaher. ék a schc uien broer'', zegt kleine Lien, „loe geef je mij e<m zet?" broer Jan is graag van de partij, t daar begint do pret. I nsult do touwen s ijf omklemd, gilt van edit plezier. ■arnar moe komt haastig toegesndd Lft vraagt: „wat is dat liier?" Spiets i kes", roept daad'hjk ouzo Jan, „Zus schommelt, als u zi« t. «k geef haar af on to* een duw. Of, moeder, mag dat niet? '*v maar t te lio«j> hom .fan, Hodonlc, zus is nog klein", «uw nuedoia 'kdenk «laar oeht wel om, lleusvh, 'k zal vr> r/idhtig z.'n". Aloes is naar hiniien wee gegaan Zij weet wel: .(an houdt woont. Alnar o, wat werd dat schommelen Opeens lied wieed gestoord. „Krak, krak zei 'I plotseling, „lieve deugd Zus tuimelt op den gromt. VeilKold je, 't touw Irak midleu.l or. Wat Jan te k'ijkea stond. Itfj snikt: ,,'kkon 'teeht niet helpen hoor O Lientje, heb je pijn?" .„Wolnom', lacht l.ien, „ik schrok alleen. „Foei Jan, wat doe je klein". Uroer veegt zijn tranen haastig weg. haeld met z\jn zusje mee, Toen hebben e aau moes verteld, Die /o'iwle z'nlle twee U WINKEL. jfvJVW •4(m* Wi i

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 7