1 E
7e rij con roofvogel.
8e rij eon boom.
He rij eon medeklinker.
3. ,Geef een viervoetig diar con andoren staart
en je krijgt een ldeur.
14. Verbolgen voorwerpen, die je imi elk! buis
vinden Kunt-
enny, stol je toch niet aan als een malle,
'pél de amandelen liever Voor mij! (2)
De tuinman heeft oo!c asters bij! ons in
den tuin geplant.
We stonden bijl het loket elkaar te ver-
Idrmgen.
Heeft Jacob Eduard niet gewaarschuwd?
VOOR RLE1NE11EN.
Ik ben een hied ldein vrucfhtje,
Red siaiptpag en rand;
Dd smaak «verb'eeriijik!
1 En ben Keel1 gezond. J
Verander mijb hoofdje
En 'kwoid een gedicht.
'Wie dit niet kan raden
Is werldijk geen licht.
2.. ÏMijin eerste is een voertuig, mijln tweede
'grasland en gelieel een ander woord vaar
Werk.
>3. (Maak sens dieren van
melk a e 1 i
oei gruis v l
4. Ladderraadsel1. 1 1
le. (bovenste) spart een vaar.
(werp iam uit te drinken.
2e. spart iets wat in geen nlaai-
'dops ontbreken mag.
3e slporl loverblijlfseien vai: eetn
kasteel, toren of ouden gebouw
4e. sport een ander wolord Volar
twist.
5e. Sport een stad in Noord-
Brabant. 1
Ge sport iets! dat dolor otns be
woond wordt.
D: woonden bestaan allo uit 5 lottere en de
middelste letters vormen, van baven naar
beneden gelezen, een vorstelijk persoon.
x
x
erWaard
O, Beri, foei, wat ben je stout,
Je trekt oen vies gezicht.
Is dat omdat er Brusselsch' laf
Op 't bordje vaar je ligt?
Een bcre-kind, onthoudt dit gaëd,
Eet ales netjes op, 1
Wat moeder voor hem oips'dhept, hoor.
Kijk eens naar Liesje-pop.
Die eet haar bordje keurig leeg.
'Zij is een groote meid
En groeit er van, maar ik weet lieus'elli
Dat jij hebt later spijt.
Je kent het vers1: Roep Rein tpdh'wel1?
Doe jij nu net als Ilein)?
Dan word je h'éed1 erg mager, hoor,
En blijf je altijd klein.
Kom, wees Verstandig, eet nu vlug.
fla, Béri, 'tmoet eerst op,
Voordat je van den pudding krijgt,
Net ,als mijn Biesje-pop.
Je moedertje 'tis een geheim.
Houdt ook van lof niet yeélj
En oma zegt, dat ik niet eet,
En er maar wat mee Speel.
'Wie 'teerste op heeft, Beer.
Ziezoo, dat h'elpt. Jij wint ibet n u,
Maar ik een and'rem keer.
O1, wat smaakt toch die pudding fijln.
Die glijdt vanzelf er in.
pkGeloof, het gaat jou net a's mij!:
'kHeh daarin altijd zin.
Kijk |0cma eens, zO knikt is toe,
Zegt: - Zoo wendt jullie groot.
Je weet, hoe
Soep-Heintje, die ging dood.
r 1
fi< n r m. 1 j
X
X
1
1
[Mtaar 1 k weet ma.d, wet doen nu saam,