Bij maneschijn in 't bosch
drieën te .kijken, hoe de aardappa'lumdolaar de
achterklep 'nui de au|o liet rakken, do auto in
klom. twee zware zakken naar 'voren schoof, nit
den wagen sprong, een zak op zijn rug nam <Tm
dien den gnoentemviukei indroog. Even later rol
den r oin-bom-boui-bom-boru. do aardappels in den
kak Nog een zak werd na,ar binnen gedragen, weer
klonk het gerommel dor vallende aardappels en
teen de man met z'n leegeai zak naar buiten kwam
iofm dien in de auto te gooien, vroeg Hans:
..Baas, incgen we ton eindje meerijden?"
d.-Vllo, stap maar in"[ zei de man goedig, hielp
do jongens Wij 't in den wagen klauteren, deed toen
met zorg de klep' dicht en zeipotjes op de
zakken blijven zitten".
Even later snorde do motor en daar gingen ze.
Wat 'n bof', riep Ihmp blij.
,,Reuz'e, ju"! zei Ka re'.
,.Ik Ih oop, dat ie ons een eind meeneemt"! vond
Ilans.
AVal genoten ze, de k'cine jongens. En wat ging
'tgauw. Ho. Nu stond da aula stl Wear we® teen
zak weggebracht.
-Moeton.jullie nog vorder mee.?" vroeg de man.
ja"., riepen ze a'le drie tegelijk.
De kiep ging weer dicht ,m even later reed
3o auto weer. Nog één zak lag er in Men fwagen.
Zou die ook nog weg moeten? Hans Iiunp en
Karei wouuden in een ran de buitenwijken van
de stad, maar do auto was nu a'. lang midden
.in de stad. De laatste zak ging er uit
...Moeten ju'lie er nu uit?" vroeg de baas weer.
.Keen, neen'), klonk 'tin koor.
En weer verdc-r ging de auto. Cindelïjk stond de
wagen stil. De man kwam naar aohte.eu. deed
'dor bak epen*en tilde de jongens er uit:
..Zie zoo, we zijn er", zei hij. f
,,Gaat ,u niet verder?" vr.oog Hans.
„Keen. 'k ben thuis. 'kGa koffie drinken. Jullie
weten den weg toch wel?"
.,0. ja", pochte Hans, doch eigenhjk wist
er niet vee! van. Haar Wj 'dacht bij zichzelf:
'k zal 't best vinden. Hij bedankte nog voor 't ritje
en daarstotnden ze nu met z'ndriein op,wldrukke
plein midden in de stad.
.'.Brengt Irij ons niet thuis?" vroeg Karei.
..Keen, natuurlijk niet'j, zei Huup.
Kareis lip trilde.
..Boe niet zoo flauw, jo'j riep Hans.
,.\Ve... we... zijn... verdwaald", snikte Karei tje
op eens. I
,,dleelemaal niet waar", zei Hans. t,Ik weet
den weg best".
Hij was verschillende malen mot z'n Vader of
'moeder in de stad geweest, maar aTijd met de
tram.
.{.Als ik lijn drie maar heb, dan weet ik den
weg we!V, zei Hans. ..Kom maar mee".
Toen ze een paar straten geloapen hadden, za
gen ze een tram aankomen. 'tWas lijn vier. Dus
moest hij ergens anders wezen. Zou hij' 'taan dien
politieagent vragen? Keen, beter van niet. der
beeld je eens. dat bij hen meenam naar 't politie
bureau, omdat drie zulke kleine jongens zooi ver
Van jlk uis waren. Keen, luj zou 'taan die juffrouw
vragen.
'En de vriendelijke juffrouw bracht het drietal
bij een lialte 'van lijn drie.
Ziezoo", zei z j ,.nu wachten ju'he hier maar
tot er ec-n truin komt". Ze dacht dat de jongens
mee moesten.
Hans zei. waai ze woonden en v.eeg nog wel
ken kant do tram uit ging. En toon hij dat wist,
nam liij zijn vriendjes ieder bij eau hand, stak
'voorzichtig do straat over en kwam dpi 't breed-?
trottoir Toen wandelden'zb den weg van. lijn drie
naar buis. 'tWas een Mede wandeling en o<p
sommige punten moesten ze goed uitkijken en
voorzichtig van de eeno op de andere stoep pro-
beeren te komen. Maar ten s'iotte kwamen 20 toch
l'hujis. Wat waren ze moe enwat werd er op
hen gebromd. Want je begrijpt, dat de moeders
van de jongetjes erg ongerust waren geworden,
toen zij Se nergens konden vinden. Ze begrepen
toch wel, de kleine stouterds, dat ze niet zonder
te vragen zoo ver van huis mochten.
Dat was dus een droevig bes'iuit van hun
prettigen autotocht,
•T II. BRINKGREVE—EKTROP.
(Kadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HÖGERWAARD.
'tls ïïo-nier. Nu naar buiten.
Kaar 't koele, groene bosch.
IV e loopen langs liet beekje.
En zitten op liet mos.
We kijken naar de vlindfeiS,
Die Badd'ren in het rond.
En Koe wo! duizend mieren.
Krioelen op den grond.
De bijtjes zoemen vrooüijk.
De Voge^ zingen luid.
Een haagje spitst de ooren
En kijkt zijn oogjes uit.
Naar al dat blijde laven
'En nu is 'tnog maar dag.
Ik vraag deukt kleine Lepel.
Aan Moeder, of ik mag.
Van avond Iaat naar bed toe,
Niet voordat komt de maan
Jo kant met zulk mooi weer toch
Zoo vroeg niet s'apon gaan.
Als 't maantje schijnt, dan komen
De E'fjes uit den grond.
2e zweven en zijn vro olijk.
Ze dansen in het rond.
Dan is het feest, -ecilit feest. hoor.
In 'tgroote, koele bosch.
Wie moe is, gaat wat rusten
Op 't heerlijk zachte mios.
Ik wou denkt kleine Lepel
Geen menschenkind graag z'ijln.
Die liggen nu to slapen,
Maar wij, we hebben 'tfijn.
M'colil ooit een mensohenkleuter
Eens uit nieuwsgierigheid
Een kijkje willen nemen,
Dan heeft hij ste'lig spijt-
Want dan verdwijnen a'lcm
Bij toovers'.ag. De mamr
B'jj'ft met een lachend snuitje
i Slechts aan den hemel staan.
En zegt: Ga maar naar Lied toe
Het is geen kinderfeest.
Nog nooit is er Wij1 maanlicht
Een kind in 'l bosch geweest.