MIJN BUURTJE
Kletter kletter kieper,
Valt do regen neer.
Is mo dat een huil'rig
En een droevig weer.
'kGa nu nieit naar builen;
'tls 01 voel te nat.
Nergens speler, kind'ren,
O, je ziet geen kat.
Wal zal ik toch Spelen?
Ik- verveel me Jieusch.
Tegen 't dichte venster
Druk ik dan mij'n neus.
£n ik kijk naar huilen.
Ov'ral regen, hoor.
'kJIag daar van mijn moeder,
Vast vooreerst niet doer.
Plots zie 'kvoor de ramen
Aan den overkant
Een klein, vriend'Iijk buurtje
Wuiven met haar hand.
door
C. E. DE, i.ILLE HOGERWAARD.
'tls een aardig meisje.
Kijk, ze wij'sl me wat
Wat een shoe'pt'rig poesje
In haai arm is "dat.
I
'LDuurl niet lang: wij tweetjes
Spreken met eikaar-
Niet met woerden, nee hoor,
Enkel met gebaar.
'kKan haar best begrijpen.
Mij -verstaat z.' ooik goed.
Plots is zij verdwenen
Weet je, wat ze doet?
•Z'ijf gaat zich verkleeden
In een lange jas
En een groeten hoed op,
Om haar lials een das.
Maar dat kan ik ook, hoor.
Ik Speel voor mevrouw,
Ot ze m' in die plunje
Ook' herkennen kou?
Ja, hoera, ze wuift weer.
Wat een eenig spel.
Nu is Z ij een dame,
Ja, ik Zie je wel.
Om vliegt lieusclii de middag,
Die zoo saai begon.
'kWisl niet, dat z'oo prettig
Hij nog worden kon.
Als hot morgen regent,
Spelen w*ij weer saam;
Ieder in haai- kamer
Voor 't gesloten raam.
Laat het dus maar gieten.
Ons dceri regen niet,
Als je bij de buren
Zoo'n leuk meisje ziet.
(Nadruk verboden).
ROFR