Uit de Geschiedenis var Schiedam
Dr. K. HEEEINGA
III
door
wmmmmmmsm
rmmmmmrn.
Rijksarchivaris en oud-archivaris van Schiedam.
Arbeiders uit Brabant en Duitschland ge irvpor-
teerd. De vevroomsching van SchiedamTegen
stellingen.
iWaar de oude Schiedammers met de
locxnen niet tevreden waren, kon men goed-
kooper werkkrachten van elders laten
komen. Uit de onvolledig bijgehouden re
gisters van admissie, en de eveneens in
complete akten van alimentatie, waarbij
armbesturen, plaatselijke of kerkelijke be
sturen of particulieren zich verbonden de
daarin genoemde personen te zullen onder
houden jWanneer zij tot armoede mochten
vervallen, kan men eenigszins afleiden,
waar de arbeiders van de Schiedamsche
groote nijverheid vandaan zijn gekomen.
In de eerste plaats vindt men andere
Hollandscbe steden, maar zeer groot is het
getal plaatsen uit Brabant: Rozendaal, Et-
ten, Chaam, Gilze-Rijen, Sprang, Waalwijk,
Baardwijk, Rosmalen, Nuland, Geiten, Osch,
Nïstelrode, Uden, Berlicum, Heeswijk, Bin-
ther, Veehei, Erp, Geldrop, Heeze en Leen
de, Bergeyk, Gestel, Eindhoven, Woensel,
Son, Schijndel, Vucht. Limburgsche plaat
sen treft men zelden aan. Talrijker nog
dan de Brabantsche zijn de Duitsche plaats
namen. Soms wordt in 't algemeen de her
komst uit Munsterland of het Osnabrugsclie
opgegeven, en hier moeten we wel de meeste
der met name vermelde Duitsche dorpjes
zoeken; opmeikehjk veel landverhuizers
leverde b.v. het dorpje Wellingholzhauzen
ten Z.O. van Osnahriiek. Ook de Rijn
streken, Nassau, Hannover en Mecklen-
burg-Schwerin leverden werkvolk.
De toevloed van vreemdelingen is zoo
groot geweest, dat de samenstelling ter
bevolking van Schiedam er geheel door
is gewijzigd, te meer omdat met de ver
plaatsing de haringvisscherij naar elders,
waarvan de „Tegenwoordige Staat" spreekt,
een deel der oude inwoners uitgeweken is.
jWlarmeer men, zooals tegenwoordig ge
schiedt, getrouw aanteekenmg had gehou
den van de personen, die zich in de ge
meente gevestigd hadden of metterwoon
vertrokken waren, zou men den omvang
der verandering beter kunnen beoordeelen
dan nu het geval is. Maar toch kan ik
eenige getallen mededeelen, die daartoe
eenigszins in staat stellen.
De ingekomen bovenlanders waren hl,
voor het overgroote gedeelte Roomsch-Ka-
tholiek; een kleiner deel was Luthersch.
Het feit bleef niet onopgemerkt; de Lu-
therschen hebben er op gezinspeeld in een
request, dat zij in 1748 hij de burgemees
ters indienden 9),
De verroomsching van Schiedam in de
achttiende eeuw blijkt het best uit de ver
gelijking van het aantal der Hervormde
met dat der Katholieke doopelingen. De
getallen, die ik hier mededeel, zijn door
mij uit de doopboeken10 berekend, waarbij
ik om de statistiek niet te lang te maken,
de doopelingen van 10 jaren bijeengeno
men heb.
Men lette vooral op den achteruitgang
Is
der Hervormden in de eerste helft der 18de
eeuw en den gelijktijdigen aanwas der
Roomschen. De Schiedammers, die niet in
de branderijen verkozen te werken, zijn
heengegaan. Ik denk, dat aan het Iloofd
wel varenslieden zijn gebleven, dat de
antipathie tusschen het Hoofd en de Stad,
die langen tijd zeer sterk geweest is, al
uit dezen tijd dateert, en dat een oudo
Hoofdenaar een verdwijnend type overi
gens het beste denkbeeld zou geven van
een Schiedammer vóór de komst der bo
venlanders. Na 1750 nemen ook de Her
vormden weer toe, nl. dat deel, dat zich
in de verandering heeft moeten schikken.
Het laat zich eenigszins verwachten
maar de arbeid, die voor de levering van
het bewijs noodig is, schrikt mij af
dat de oude Schiedammers zich in de am
bachten gehandhaafd hebben, terwijl do
vreemdelingen meer in de groote industrie
werkzaam zijn geweest. Het geloofsver
schil onderhield de scheiding tusschen oude
en nieuwe burgers; we weten genoeg om
te kunnen vermoeden, hoezeer de eersten
op de Roomsche vreemdelingen hebben
neergezien. Het voorstel, dat Schiedam in
17S3 in de Staten van Holland ter tafel
gebracht heeft, om behalve vreemdelingen
ook niet-Gereformeerden uit te sluiten van
burgerlijke ambten, teekent de onvriende
lijke stemming. Zoodra de Roomscli Kalho.
lieken de gelegenheid zouden krijgen om
op staatkundig gebied moe te spreken,
moest het tot een strijd komen. Dit ge
beurde in 1795.
Voordat we tot do gebeurtenissen van
dat jaar overgaan, moeten we echter onze
aandacht wijden aan andere verhoudingen.
De voorgeschiedenis van de omwenteling van 1795.
Verwijdering tusschen de burgemeestersl&ringen
en de branders. De branders de leiders der pa
triotien. De rol van Jacobus Nolet.
nr.
Het is bekend, dat do Hollandsche steden
in den tijd der Republiek geregeerd wer
den door vroedschappen, die voor hun
leven gekozen werden, en die in geval van
eene vacature zelf iemand bijkozen of een
voordracht aan den Stadhouder aanboden;
ook dat onder de kenmerken van geschikt
heid voor de waardigheid van lid der
vroedschap welgesteldheid eene belangrijke
plaats innam. Wanneer in de stad een
klasse van rijke lieden opstand, die de re
genten in vermogen overtrof, was het even
wicht verstoord. Nu komt het mij voor,
dat wij* den korten inhoud van de (plaat
selijke) omwenteling van 1795 alzoo kun
nen uitdrukken: een aantal door de bran
derijen opgekomen families heboen de
oude geslachten, wier fortuin aan de ree-
derij te danken was, van 't kussen ge-
stooten.
Da voorgeschiedenis van deze omwente
ling moet dus met het laatst der 17de
eeuw beginnen. Misschien deden bij do op
richting van het gilde vroedschappen mee,
en zeker traden er vóór 1700 eenige -toe,
onder wie zelfs een r<>geeiend burgemees
ter. In het eerst van de 18da eeuw zijn
de hoofdlieden allen vroedschappen, en
waar zij zelve hunne opvolgers nomineeren,
is 't geen wonder, dat liet zoo blijft; soms
nemen zij evenwel iemand buiten de vroed
schap op, maar een zoodanige notabele
brander wordt dan bij eene vacature wel
dra lid van het hooge college. Maar niet
allo leden van de vroedschap werden bur
gemeester, en aan 't college van burgo-
meesteron moest de nominatie worden
overgeleverd, opdat dit de electie zou doen.
In 1725 hebben de hoofdlieden van het
gilde een berisping ontvangen, omdat zij
hij de aanbieding der voordracht geen ©er-
22
«WSSasw
s
C3
O
Lulhorsclicn
c
O fe—
o B
CJ
c=
-j
O c
a
1621—1630
1236
143
1631—1640
1260
169
1641—1650
1792
153
1651—1660
1523
171
i661—1670
1754
45
200
1671—1680
1627
76
177
1681—1690
1491
10
73
141
1691—1700
1729
18
128
175
1701—1710
1762
14
169
267
1711—1720
1718
7
127
317
1721—1730
1684
19
85
493
1731—1740
1575
7
34
533
1741—1750
1461
13
12
564
1751—1760
1665
11
20
15
527
1761—1770
1621
15
51
635
1771—1780
1729
23
60
750
1781—1790
2038
8
67
1082
1791—1800
2378
18
86
1601
1801—1810
2151
33
93
1476
9) Het Is gedrukt ln de Geschiedenis der Schiedam-
sche Imthersche gemeente, door Dr. J. "w. Pont
(Schiedam, 1907), hlz. 8- 0.
-T li - -jSfSS&d?
t
yyg