Sinterklaas aan tiet woord. „We komen gewapend Hoog bezoek op St. Nicolaasavond. 11 In Waalhaven wren we met een K.E.M.- eendekkertje opgestegen en denzelfden avond nog de techniek gaat vér daalden we neer in de buurt van Madrid. Daar scheen men ons verwacht te heb ben. Of: ons... dat is wellicht een beetje pedant. Laat ik zeggen: men bad er op gerekend dat er voor Sinterklaas vanwege de pers veel belangstelling zou zijn. Zoo waren er bij het station en in de straten van de Spaansche hoofdstad vele wegwij zers neergezet: „Sinterklaas, 5.3 stond er op. We namen een taxi (die van wege de jongste omwentelingen zijn gele bandje in een roode had moeten veran deren) en kwamen spoedig op het plein waar de goede Sint woont. Piet, die ons open deed, grijnsde. Hij zag er lang zoo fantastisch niet uit als wij van hem gewoon wa ren. Hij droeg een héél onromantisch huisjasje, net zooals de huisjongens van onze Vaderlandsche tandartsen dat plegen ta dragen. „De heeren zijn vroeg", zei bij in zuiver Neder- landsch. En nogmaals be wonderden wo zijn talen kennis. De Sint zat in een luie stoel. Weer boelden we een teleurstelling. Zijn schoone, statige klee- dij had hij niet aan. Hij was daarentegen gekleed in een lange jas met roo de tressen. Zijn zilveren baard golfde er indruk wekkend overheen. „De heeren komen uit Holland?" sprak de Sint, opgeruimd. „Komaan, dat is nu nog eens aardig. Uw belangstelling ontroert beslist. Ja, ja, ik mag in deze tijden van malaise zoo heet het toch niet waar? blij zijn als de menscheu nog een beetje aandacht voor mij hebben. Want ik wil u wel zeggen en uit beleefdheid behoeft u me niet tegen te spreken de tegenwoordige mcnsclien hebben geen aan dacht meer voor iemand, die de eenige verdienste heeft, dat hij cadeautjes weg geeft op zijn verjaardag. Alleen de men- schen, die een oplossing voor het pro bleem weten, zijn in tel. En ik zal u zeg gen ik heb er een heel jaar over gepie kerd, maar werkelijk... ik weet niets... ik weet niets... 't Is heel beroerd, maar ik zou werkelijk geen oplossing kunnen ge- ven. Wilt u gelooven dat ik grijs hen ge worden van het nadenken?" Wij glimlachten. „Als ik me goéd herinner", sprak ik schuchter, „was u vorig jaar toch al zoo'n beetje peper en zout..." De Sint keek even op. „Hoor eens meneer", sprak hij, u heeft misschien wat in uw oogen gehad verle den jaar. Ik ben heelemaal nog niet oud. ■Waarom zou ik oud zijn? Memschen met geld en dat heb ik behoeven in het geheel niet te verouderen. Ik zal u zeg gen, dat ik dagelijks circulaires krijg van internationale inrichtingen. Ze makon me voor een slordige duizend peseta's zoo jong als een II B.S.-er. Maar ik wil niet." „Milt u niet?" Keen", zei de Sint. „Ik wil niet. Kijk, dm zit zoo: als ik me laat verjongen, don moet mijn baard eraf. En mijn baard...'t „Is uw trots", meenden wij. De Sint werd korzelig. „Vult u me alstublieft niet aan, want dat doet u toch verkeerd. Ik wilde heele- maal niet zeggen, dat„ mijn baard mijn trots is. Ik wilde alleen beweren dat ik geen smaak heb." Wij vraagteekenden. „Ja, dat zal ik u verklaren. Ik kan bij voorbeeld geen dassen uitzoeken. Dat doet Piet altijd voor me. AJIe dassen die u voor uw Sinterklaas krijgt, heeft Piet uit gezocht. Hij heeft wel smaak". „Een eenigszins exotische smaak", meen de ik en ik dacht aan de das die mijn vrouw me vorig jaar gai en waarvoor ze Sinterklaas liet opdraaien toen ik hem „wat erg bent" vond. „U moet niet vergeten, dat hij een Moor is", zei de Sint. „Maar nu verder over die smaak van mij. Ik kan Jus geen das jes uitzoeken. En als ik zoo'n lange baard heb, behoef ik eenvoudig geen dasje te dragon. Voelt 11 nu, dat ik voor die ver jongingskuren niet warm kan loopen?" M ij voelden liet volkomen. „Komt u van het jaar weer op den ge wonen tijd bij ons?" De Sint krabde zich achter het oor. „Hoor eens jongen", sprak hg'. ik weet het niet hoor. Ik word een dagje ouder nietwaar en Piet... nou ja, *t ïS eein flinke' ongen, maai' ik heb in die kranten van jul lie gelezen dat het niet bepaald veilig is in Kederland." „Och, u moet niet alles gelooven wat in de krant staat", poogden we het goed te praten, maar de Sint sprak lachend: „Dat doe ik ook niet, mijn waarde. Ik weet b.v. zeker, dat jullie me in dat „in terview met Sinterklaas" dingen laten zeg gen, die ik nooit in mijn hand, laat staan in mijn mond heb genomen. Maar Let is toch een feit, dat zult ui niet kunnen ontkennen, dat de nieuwe Nederlandsche revolversport het overvallen van banken is." I Wo moesten het toegeven. „Kijk eens aan, jullie begrijpt wel, dat ik op reis altijd veel geld bij me heb. Kiet- waar, die banketletters en die suikeren harten hak ken er leelijk in. Vooral door die tarwe wet 1 van jullie. Die heeft gemaakt dat ik van de verlaagde graanprijzen niet kan pro- fileeren als ik fn Neder land kom. Maar dat Is bijzaak. Hoofdzaak is, dat ik veel geld bij me heb op reis. En dan is het best mogelijk dat er, als ik argeloos over de da ken rij", plotseling een paar kerels te voor schijn schieten, die mé een revolver onder mfjh neus duwen. En dan? Al les overgeven nietwaar? En naar Spanje terug loo pen Of steun gaan trek ken? En de kindertjes met bun leege schoentjes laten wachten? Neenhee-. ren, dat gaat niet." „Maar u. wilt Nederland toch niet overslaan?" vroegen we verschrikt. „Dat zou een ramp zijn. Ieder rekent op uw komst. In alle adverten tiepagina's staat uw portret. De winkeliers hebben hun uitstallingen zoo verlokkelijk mogelijk gemaakt om u een goede keus te geven. Werkelijk, als u niet komt, dan ver groot u de malaise."- De Sint stak peinzend een sigaar op. „Dat is zoo,, jonge man", zei hij, ,,dat is zoo. Maar ik voel er toch heel weinig vcor om overvallen te worden." Het was stil. I „En de kinderen van de armen dan*5, spraken wij gevoelig. Moeten die dan maar zitten te wachten? Kom, uw verjaardag is dikwijls de eenige feestdag van het gelieele jaar voor hen." De Sint knikte. „Mijne heeren", sprak hij, plotseling op staand, „mijn besluit is genomen. Ik zal Nederland niet overslaan vain het jaar. Piet en ik komen op den gewonen tijd. Me komen gewapend."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 30