FEL M-GLINSTERS.
un
Ka a a ra
Philosophic.
I II
lh—i* •"-***• *- „JC^Ï JC
ter in een stad' ten Noorden van de Alpen
docrbracht.
Nu, dat gevoel van eenzaamheid werd
na lial£ December erger. Kerels van de
onderneming namen telkens kleinigheden
mee naar huis, hout, lood, roeden... „wat
doe jullie daar toch wel mee?" vroeg ik
en van allen kreeg ik het zelfde antwoord:
„Dat heb ik noodig voor een kerstverras-
i sing voor de kinderen".
Ze zeiden het zoo doodbedaard: „kerst-
rverrassing", „kinder"... Ze konden het
mij zeker niet aanzien, dat ik zoo dol op
kinderen ben...
Non en dat werden toen beroerde da
gen. Ik zag niet anders dan menschen
met pakjes Joopen; je moet dat in zoo'n
groote stad zien; je struikelt er over,
allemaal „kerstverrassingen" voor de „kin-
der". En ik had niemand om te ver
rassen; ik was ongetrouwd en had geen
kinder... Ik voelde mij wel erg alleen.
Menschen, die niemand hebben, om te
verrassen, moeten er wel lam aan toe
zijn. Ten minste, ik voelde mij zoo.
Toen de „heilige avond" er eindelijk was
het werk was wat vroeger geëindigd en
allen haastten zich naar huis slenterde
ik doelloos door de straten.
Er viel geen sneeuw, maar het vroor
en de wind blies ijzig. Ik liep maar door.
Ik was nog banger om in een café te gaan
dan alleen te zijn. De gezelligheid, die
anderen hadden, maakte mij melancholiek.
Dus slofte ik maar door. Zoo'kwam ik'
in., een van de voorsteden. Overal zag
men door de ruiten het licht van kerst-
bphmen, soms op alle verdiepingen. Ik
kon zelfs nu en dan de menschen zien
en hun zingen hoorcn Dat was ook wel
eens komiek, wanneer ik de menschen wèl
zag maar niet hoorde; dan lijkt het zoo
gek, als zij den mond open doen
Een heel eind van het 'centrum van de
stad1 stond ik een tijdje vloor een beneden
huis. Het was op ©en soort landweg. De
luiken waren niet toe, ik zag vijf kinde
ren voor een kerstboom staan. Zij zongen.
Op eens hoor ik een mannenstem:
„Wjat doet u daar?"
Ik schrok een beetje, maar bekende,
dat ik naar het zingen van de kinderen
had staan luisteren. Da man, kwam dich
ter bij. Misschien Verstond hij mijn onbe
holpen Duitscb niet zoo goed, als ik hem
verstond'. Hij keek mij een oogenblik aan
en zei toen vriendelijk
„Waarom gaat u niet naar huis?"
Ik zei hem, dat ik vreemdeling was,
weinig bekenden had en dat de onder
neming, waar ik portier was, voor het
feest het werk wat vroeg had1 geëindigd.
Hij zwoeg even, hield het hoofd wat
scheef naar beneden, krabde zich in den
nek en zei toen:
„Kom maar mee naar binnen. Ze zullen
het prettig vinden als u plezier hebt van
onzen kerstboom".
Ik wilde weigeren, maar hij nam mij bij
den arm en drong mij het huis in.
„Vrouw, daar hebben wij een gast voor
cms kerstfeest: hij houdt Van zingen".
Zoo werd ik binnengeschoven. Maar
de man was al weer weg. „Ik kom zoo
terug, zei hij, ik moet nog even het Kerst
kind halen". Daar stond ik nu in eens in
een kamer met een verlichten kerstboom,
oen vrouw en vjjf kinderen. Zij keken al
lemaal een beetje Verschrikt, maar de
Vrouw gaf mg een stoel en vroeg mij,
haar mijn hoed en jas te geven. Toen
kwam een klein meisje naar mij toe en
zei:
„Heb je mijn pop al gezien? Kijk, hier
is mijn pop".
Nou het is best mogelijk, dat mij op dat
oogenblik de tranen in de oogen schoten;
ik weet dat niet meer zoo precies, want
op dat oogenblik tintelde een geluid v&u
22 December. Mijn goede oude zil
vergrijze tante u denkt, dat zij Johanna
of Amalia heet doch zij noemt zich
Puck wil een aardigen Kerstavond
geven. Dat ligt zoo in den aard van tan
tes, die niet meer zonder opzien te baren
kunnen gaan dansen en zich daarom maar
van den domme houden en quasi-gaame
voor Liebenswurdige Alte fungeeren. Tante
Puck wil niet alleen een reus van een
boom op haar mahoniehouten huiskamer
tafel planten met vele onnuttige en dure
cadeaux, niet alleen wil zij een maaltijd
aanrichten met een huzarenslaatj© van den'
kok en oesters met de baard, maar zij
wil tevens en bovendien een. Kerstpan-
tomine doen vertoornen.
Mij den intellectueel vau de familie
immers heeft Jj gevyraagd deze samen
te willen stellen.
En ik ben het nu aan 't uitwerken.
Het idee heb ik al.
Een sprookje.
De scliooae slaper in het bosoh.
Het is een nieuwe bewerking en ver
haalt de geschiedenis van een jongen man,
die gedurende de Tweede Kamervergade
ring in slaap valt, terwijl er een wetsont
werp behandeld wordt.
Terwijl hij slaapt, spannen de spinnen
hun webben in de hoeken van de zaal en
van den mens van den heer Braat ar
de vastberaden kin van den heer Wijn
koop... de dood eischt zijn tol, zelfs van
den heer Flons Vos... de banken rotten
weg... het dak vertoont scheuren en gaten.
Hij wordt gewekt door een kus van
Suze Groeneweg, schrikt op en wrijft zichl
de oogen uit...
Het zelfde onderwerp wordt behandeld
door andere, jongere menschel de heer
De Visser spreekt over den grondeigendom
en een jong Vosje stemt met de kleine
uiterst-linksche liberale fractie nee, de
rechterzijde onder leiding van. de hoeren
Wijnkoop en 'Zandt dient een motie in
tot verlaging der ambtenaaxswedden en de
vertegenwoordiger van de Vakvereeuiging
voor Hoogleeraren interrumpeert...
De slaper kijkt eens aandachtig rond, zet
de kraag van zijn jasje op en dommelt
weer in...
Ik geloof dat deze pantomine een aar
dige afwisseling zal zijn tusschen de oes
ters en de poires hélène en het gepraat
over de malaise.
©en fijn klokje; de deur ging open cn daar
was de man weer terug, voorafgegaan
door een jong meisje, dat het Kerstkind
moest voorstellen. Blond haar had ze en
helderblauwe oogen. Het begon te zingen,
de kinderen zongen moe en de ouders
ook. -
Der sel'ge Schöpfer aus der Höh'
In Knechlsgestalt kommt er herbei
en nog meer, wat ik niet allemaal meer
weet. Ik stond maar te kijken maar dat al
les; jullie moet bedenken, dat ik nog nooit
in inijm leven zoo'n Kerstavond had bij
gewoond
Toen het zingen gedaan was, gingen de
kinderen naar bed. Hot Kerstkind ging
ook weg. Toen ik ook gaan wilde, dwon
gen zij mij te blijven. Watnt aanstonds zou
een buurmeisje komen, dat veel op het
Kerstkind leek.
Dat gebeurde en ik herbende haar da
delijk, Nu had zij wel niet meer een gou
den kroon op het hoofd en gaan langen
witten sluier tot aan de voeten, maar
dat mooie blonde haar en die helderblau
we oogen, dat waren dezelfde als zooeven
en wij praatten veel met elkaar en mot
de ouders van de kinderen en wij kon len
goed met elkaar overweg en de man zei-
do, dat hij blij was, mij niet vioor het
venster te hebben lafen staan. En en
nou ja, dat meisje en ik, wij bevielen el
kaar erg. Ik heb de oudere menschen van
den kerstboom nog dikwijls teruggezien en
het meisje nog vaker. Dat is nu twee jaar
geledenEn nu heb ik de toestemming
Van de ouders eu bon op reis naar Bazel
om mijn Kerstkind voor goed in mijn huis
te halenVooruit, padrona, oen flescli
van de allerbeste!
Wij klanken allen met hem. De padrona
had1 den verteller zacht over hot haar go-
streken, voordat zij de bestelling uit
voerde. Ik dacht aan allerlei famdien, die
dicht bijeen kruipen op Kerstavond en aan
de Vete eenzamen, die dien avond geen
vriendschappelijken spomtanen gastheer
Vindon, die hun zijn huis opent En ik
overwoog, dat al zouden allo huizen ge
opend' en alle eenzamen uitgenoodigd wor
den tot binnentreden, toch niet steeds do
eenzamen een Kerstkind zouden vinden,
dat voor hen den glans van het blond
haar en don glimlach der helder blauwe
oogen zou omzetten in een duurzaam le
vensgeluk. Onze verteller, mijn mederei
ziger naar Bazel, had', behalve het gevoel
van eenzaamheid, dat andere, dat groote
gevoel van dankbare, eerbiedige bewonde
ring voor de vrouw, dat in onze dagen
bij vele jongelieden zoo zeldzaam is: hij
had' den „heiligen avlond" in zijn binnenste
ontbeerd en er naar gehunkerd en zich
een vrouw gewenscht, die, evenals liet
Kerstkind, hem zou zijin als van omhoog
tot hem neergedaald; hij had gezocht ge
vonden en verworven con sentimento.
Durf.
Op de hoek Van de straat staat een
Bgent
Diar komt een auto aan.
De auto rijdt naar den agent toe, stopt
en de bestuurder vraagt:
„Zeg eens agent, weet jij ook waar ik
een rijbewijs kan krijgen?"
Eerste dief: „Stelen zou een goed zaak
je zijn als er maar geen gevangenissen
waren".
Tweede dief: „Als de gevangenissen er
niet waren zon iedereen gaan stelen, zoo
dat de concurrentie vod te groot zou wor
den".
Bij den kleermaker.
„Meneer, ik heb gehoord, dat mijn zoom
zijn kieerenrekening reeds drie jaar lang
heeft laten ©ploopen".
„Ja meneer U kamt die rekening
nu zeker voldoen?"
„Noen, ik kom oen pak labe» aanmeten
op dezelfde condities".