Het weerhaantje
De kleine schildwacht
Kleurenblind.
waarop do Lite haver poig aam schouwen stond.,
stopte Odm Beert op een heerlijk pidkje midden
op do fraai Waaiende heide. Zqoi ver als het oog
alich kon strekte de paarse icipparvlakto zich paar
alle kanten "uit, hior en daar slechts: afgewisseld'
dqoir een donker denneub'oischjo of enkel lidite
hcd'kebqo'men, wa-rvan het giioieai zjola geheel bij1
het groots heide uoiu.qn.ot pjasto.
Wat rui hel hier heerlijk! naar honing!" iidp
mevrouw Torvrarcn .uit en gr,o|qt era Idcin snoof
dim Zoeten zomergeur iotp[
Allen 'zochten nu een plekje rap list paarse
lalplijlt ende trommels dotten alweer drenst. Ze
bleken werktohjk onu,iüp|utbelSjk te am! En wat
smaakte alias lekker! Viool lekkerder dan wan
neer jo thuis b'ij voorbeeld prakios dezelfde boter
ham at. En een hanger, als Ze hladdml
Oom Bert wilde dat heele tcpineelljo wel ems
even op de gevoelige 'plaat vastlegden en er war
den een 'paai1 leuke kielden van i et gezelschap
gemaakt, daar luidden in de hei. 0p| óin terVan
beet Bob Zelfs smakelijk in een appel!
(Nadruk verboden). i i
(Wordt vervolgd).
door i
C. Et DE, LILLE IKJGERWAAKD.
Als 'L wakkere weerhaantje wijst naar het Zuiden,
Dan heeft dat heel stellig iets' goeds te beduiden,
liet zegt daarmee duid'lijk: 't Wordt zachter
m'n kind.
Ik denk, dat je dat wel heel prettig toch
vindt.
Als 't wakkere weerhaantje wijlst naar 't Noorden,
Dan ziagt het en 't spreekt steeds esn taal
zonder woonsten
Trok 'n jas aan. Kom, vlug wat. \V!a,aroini? Wel,
'tis koud.
Aan winter denkt pensldapis wat jong ,is ea aud.
Als 't wakkere weerhaantje jvijtet maar het Wtetm,
iro>orspleJt hal hot weer steeds nlpnieuw als
de baste,
"IZegt: Regen en wind en vaak storm bo
vendien.
Jo kunt 'taan de drukte der kind'ren we]
zien.
Als 'tweerhaantje wijlst naar den anderen leant:
Naar 't Oosten, dan is het in ,oins lieve tend'
Gewoonlijk heel guur eu de wind blaast dan fel
lloomoioa slaan de vliegers. Zeg wist je dat wel'?
Bedrijvig is 't weerhaantje 't staat niet graag stil,
Hoe 'tkcmnt? Omdat eigenlijk! 'Lliefste we' pil
Een ieder plezier doen. Maar dat gxa,t toch nioL
Want d' éón wil veel z'on en do ander, dat 'tgiet
Yifjl laten het weerhaantje kalm maar ]>aga|an:
Heit hoeft al Zoo lang op den tonen gealaan.
Maar in de vacantio wou 'lc toch, dal de zon
IJet hanjilje maar steeds laten schitteren kon.
(Nadruk verboden).
„Moeder, wat js kleurenblind?" vraagt Pietje.
Moeders antwololrdi luidt:
„Iemand, die de verschillende kleuren niet on
derscheiden kan, die b.v. een rooide aj0jo|3i gïjaetni
noemt en een. groen l>lad blauw"
loetje kan ziich wel niet goed vojOrstellein, dat
er Zulke menschel zijn li'iji vindt ze zelfs .erg
dom maar als Moeder het Zegt, is hot natuur
lijk xs co. j
Een paar dagen later moet hij vdoir mtofödeï1 een
boioidschaip do,en. 'tis in den scholonmaiakLijl en
hij uioet blauw kastpapier halen.
Pietje is echter met zijn gedachten elders, als
moeder 'them zegt pn onthoudt alloen, dat liet
kastpapier moet Zijn. De vereischte kleur ver
geet ligt
En als hij nu in den winkel staat en dtor toe
vallig roo>d kastpapier ziet, zegt hij1:
„Twaalf vel rood kastpapier, alsjeblieft".
Als liij er mee thuis komt en moeder bist ver
keerde papiier ziet, roept zij veMoinUvaairdigd pit:
„Maar Pietje, jij' b'enl toch, niet kleurenblind".
Dei jongen kijkt haar vragend aan en moeder
gaat voort: f
„Ik had toch geiZegd, dat jo blauw kastpjapier
halen moest".
Pjieljo krijgt er pen kleur van; zioa schaamt h'ij
Zich.
Plotseling schijnt heim editor iets in te vallen
cm hijl Zegt oojijfc:
„Ik ben misschien jdeurendoiöf, miaedter. Taan
ik in den winkel stond, wist ik heuscli niet, wat
voor kastpapier ik hebben moest".
„Je bent oen do nunc jongen. Ga' 'tmaar gauw
ruilom", z<egt moeder lachend, want ze heeft toch
scliik in het an lwoord van Pietje.
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
doojr
O. El de lille hogerwaarp.
Vóór 't paleis der Koningin
Stond een schildwacht stram,
Toen er plols een kleine baas
Glunder kijkend kwam.
I
't Ventje van esn jaar of vjer
Keek den schildwacht aan,
Hield Zijn stok nu als geweer
En bleef roerlic|0|s slaan. i
Schildwacht Was hij' imlmicsrs! nu,
Schildwacht in hlet klein.
Als hij groiot was, zou h'ij vast
'n É,ch te schildwacht zijn.!
En de groote, gro,ote man
Keek glimlachend toe I
Naai' z!ijh kleinen kameraad.
't Ventje werd niet moe! 1
liet tptuMiek, dat langs kwam!, dacht
'Wat een leuk gezicht!
Al is 't schikhvachtje nog klein,
Toch doet hij zpjln plicht!
(Nadruk verboden).
i i