oon ao.
'4e. gedroogde visch
4. Verborgen rivieren in het builemlar
Zodra vonduiic gehouden isi vertrekken wij'.
Vader zei: „Wie Gerrit tolt, mag hem
graag".
Gaan wjj met mama in de stftd winkelen?
Wist Jij: liTante Anna is! net vertrokken.
VOOR KLEINEREN.
1. Mijn eerste is oen wagen, miijn tweede) een
hoofddeksel en mijn gckcel ligt op den
grond.
2. Met 1 hen ik een booim, met W. een slin
gerplant.
3. 'p 'de zigiZag-lcruisjeslijin komt de naam van
een stac in Zeeland.
Mop!, de poes, was vrees'l'ijk dom.
Weet -je, wat ze deed?
'n Kikker wou ze vangen, maar
Of haar dat ooik speet. 1
Kwaakje, 'n echte spring-in-'t-veld,
Was voor Moor niet bang,
Wantdat poesjes schuwen 'tnat,
Wist ze toch al lang.
Moeder Kwaak had 'tlhpar verteld
Aan den rand der sloot,
Als do kikjes zalen zoet,
Luisl'rend poot aan ploot.
Moeder zei heiel ernstig dan:
Jullie moot in bad,
Want je hebt geen watervrees
'Net als baii een kat.
Poesjes likken zich maar stf-joion,
Weten niet, hoe fris'cdi
Het in onz' geliefde stopt.
Of den Vijver isl
Kwaak tui sprong otpi zeek'ren dag
Opgewekt en bl'iji
Langs den rand van moeders stopt
ln de groene wei.
Aangeslopen kwam ptoi's Moor
Kwaakje Sprong in 'tnat.
Iin daar gleed toch van den kant
Ileusch die domme kat.
Le rij een klein viervoetig diertje.
0e rij een natuurverschijnsel.
X» .K 3e rij een deel van een kost
-X. tafel enz.
ie rijl een motaal.
.X 5e rij! een lichaamsdeel.
v 6e ij; ui voorwerp, waaruit gje-
X. dronken wondt.
X7e rijl een vaartuig.
ï- 8e jl een ander woioird vopr or it
-X. rof nuk.
X 9e ïfjf tuinmansgereedscihap.
10e rij! timmermansgereedschap.
4. Welke muisi kan vioi'gen?
(Nadruk verboden).
Moor miauwde, vreeS'lijlk bang:
Stellig ga ik dopd.
En ze pinkte uit haar oog
'n Traantje met haar popt.
Moprije's baasje had 't gezien.
Redde 'tpoesje vlug'.
Oiok de zon had medel'ij
En Scheen op 'iiaar rug.
Langzaam kwam1 ons Moortje hij!,
Nam Zich stellig voor;
Als ik weer een Likje zie,
4 Laat ik 'tloiopen, hoor.
Glibb'rig is zoo'n groene haas
En Mij zoekt 'liet nat.
Dat is heus'dbi geen plaats voor 'n goed
Opgevoede kat.
Moortje droogde weldrc op,
Spon dan pok weer blij,
Weet je, wat 'het poasj© nu
In z'ij'u taaltje zei?
Odi, als iedereen tocfa' maar
Bleef op zlijïi gebied,
Was er in de wereld vast
Niet zooveel verdript-
CA RL A HOOG.
(Nadruk verboden).
(Verhao/éje ojo