'S.ss ui WIENS SCHULD? B =i DE ACROBAAT EEN POETS GEBAKKEN J-V v\ EEN KIJKJE IN VROEGER EEUWEN E E l\FR EKEN KUNSTJE L: WETENSWAARDIGHEDEN. door IET HÜÜGERS. Dat was een heerlijke vacantie! Bas en Freddie en Elsje mochten alle drie met vader en moeder op reis, naar België nog wel. Bas was 01, gegaan naar de tweede klas van het gymnasium, Freddie was ge slaagd voor de H.B.S. en Elsje, die ging nog maar naar de derde klas van de lagere school, maar ze had een prachtig rapport. En nu gingen ze met z'n vijven veertien dagen naar België. Heerlijk was het daar. Je werd wel erg moe van dat klimmen, en soms ging vader wel met de belde jongens alleen verder en bleven moeder en Elsje op een mooi plekje wachten tot ze weer beneden kwamen. Een dag gingen moeder en vader samen naar Brussel en Bas en Freddie en Elsje bleven met z'n drieën in het hotel Reuzen- leuk was dat om met je drieën aan het tafel- tje te zitten en bediend te worden door den keitner. Het- kon ze ook met veel schelen dat ze niet mee gingen naar Brussel, 't Was hier veel mooier., „Nou, jongens, voorzichtig zijn, hoor, geen malligheden uithalen en alle drie op elkaar passen", zei vader, toen ze vader en moeder naar het stationnetje hadden ge bracht. „Jullie mogen wel een eind gaan wandelen, maar niet te ver met Els, hoor, „Nee, nee, geen kwestie van", zei Bas als oudste, „dat kan heel gevaarlijk zijn en daar kun Je erg ziek van worden". De belde jongeren zwegen vol ontzag, maar het woord dorst \va3 eenmaal genoemd. En nu werd om de vijf minuten de klacht gehoord. „Wat heb ik toch een dorst! Xk verga van dorst!" „Niet aan denken", zei Bas streng, maar eigenlijk had ny zelf ook dorst nu hij er aan dacht. Opeens zei Fred: „Hoor es, ik weet wat! We zijn immers laatst naar die hoge .„p gewandeld, waar dat vlaggetje staat, weet je nog Bas? Nou, eri daar hebben we toen toch wilde frambozen gevonden? Als we daar nou eens weer heen gingen, die hielpen fijn voor de dorst". „Ja!" juichte Els, „frambozen!" Ba3 keek diepzinnig. „Ja, dat zou wel fijn zijn, maar het gaat niet, want het is voor Els te ver", besliste hy toen. Freddie keek kwaad, Els trok een pruillip, Bas zelf speet het ook genoeg. „Och, toe nou, je kunt die vlag hier zien, zo ver is het toch niet", bromde Fred. ,£n ik heb zó'n dorst!" jammerde Elsje. „Dan drink ik water' uit de rivier, hoor", dreigde ze. Bas keek radeloos. „Nou, laten we het dan zo doen", stelde hy voor. „Fred en ik gaan naar boven en Els blijft hier op ons wachten, net- als anders met moeder". #\V% maak haar niet te moe", voegde moedei erbij. „Elsie, denk er zelf om". De kinderen knikten ijverig op alles wat vader én moeder zeiden. Ja, ze wisten het wei, en Bas zou Els naar bed brengen om half acht en zelf zouden ze om negen uur naar bed gaan, ja, echt, hooren aan tafei zouden ze heel netjes en rustig eten en elkaar niet met harde broodjes gooien, wat Freddie al eens uit gehaald had. Die morgen bleven zé dicht by het hotel, ze stonden wat te kijken bij de vissers, die forellen vingen in de rivier. Ze speelden wat in de tuin van het hotel en ze hadden een heel gesprek met den kellner, in half Hollands, half Frans. 's Middags gingen ze wandelen; naar een mooi piekje zouden ze toegaan, waar ze ai eens eerder waren geweest. En %i een mooi punt by. de rivier zouden ze wat in het gras, blijyen liggen en dan weer terug, dan kon Elsje .onmogelijk te- moe wórden, want het was helemaal niet ver. Na een half uur lopen waren ze er al. Een klein weitje, dat naar de rivier toe een beetje afhelde, het stond vol bloemen en e. waren een paar hoge bomen, die fijn schaduw gavenafZe deden wat spelletjes, gingen aan de kant van de rivier kijken, naar de'kleine visjes, die tussen de steenblokken zwommen.' „Zou je dat \yater kunnen drinken?" vroeg Fred die, „ik heb zo'n dórst". „ik heb ook vrese lijke dorst!" riep .Elsje. „Laten we water scheppen uit de rivier en dat drinken". „Ik dank jé!" .riep Eis. „Jullie frambozen eten, zeker en ik...." „Nee, luister nou", ging Bas verder, we Jopen zo vlug mogelijk en alle frambozen die we vinden nemen we mee naar beneden en dan verdelen we ze hier". Elsje dacht even na. „Goed", zei ze toen, „maar eerlijk alles meenemen, hoor!" „Natuurlijk", beloofden de jongens en ze namen Eisje's muts mee, om de frambozen in te doen. „Je drinkt intussen niet van het water uit de rivier, Eis, hoor je!" riep Bas nog achterom, toen ze wegliepen. „Nee-hee! riep Els terug. Het was een prachtige wandeling, maar een .steile weg, ende jongens, die beloofd hadden zo vlugmogelijk terug 'te; zijn, hijgden van het 'vlugge klim men. 't Was toch nog wel een heel eind, want toen. ze een goed-'1 kwartier onderweg waren, zagen ze de vlag nog een" heel eind boven zich en het pad liep zig-zag omhoog. „Góed dat Eis niet is meegegaan", hijgde Bas, toen ze even stil stonden om wat op adem te komen. „Ja", knikte Fred. „Ais. er nu maar heel veel frambozen staan", liet hij er verlangend op volgen. Maar Bas gaf geen antwoord, hij keek naar beneden, waar heel in. de diepte het weitje te zien was en tuurde 'scherp. „Zeg, jö,. wat wat doet Elsje daar?" vroeg hy verschrikt. Freddie volgde zijn blik en daar zagen de beide jongens het rode jurkje van Elsjeop een van de stenen, die in de rivier lagen. Het bewoog, Elsje liep over •de steen; ging op'het uiterste puntje zitteh. „Direct valt ze in': het water!" riep Freddie-angstig. „Kom, me^'.'naar bene den, ze moet ér dadelyk afkómeri, ze kan wel verdrinken!" schreeuwde Bas en hy begon het pad weer af te hollen. Zo lang mogelijk hield hy het rode jurkje in het oog, toen maakte de weg een bocht en kon hy het niet meer zien. Maar hy draafde voort, met een reuzenvaart de helling af. De gedachten warrelden door zyn hoofd. „Wat een kind toch, om zo gevaariük te doen! Ais ze nou een jongen was, maar zo'n onhandig meisje!" Maar dan kwamen andere gedachten: „Had hy zyn zusje wel alleen mogen laten? 2e waren ook maar zo met hun beiden weg gegaan en Els was nog zo'n stuk jonger dan zy! Anders bleef ze immers ook nooit alleen, maar altyd met moeder samen. Fred of hy had best alleen kunnen gaan. Als ze nu eens.Als vader en moeder nu terug kwamen en Els was.... Het was te erg om aan te dénken. En hy had op zyn zusje moeten passenDat, nare kind, ook om.... Ja, maar wie was de schuld.,..?" Weer maakte de weg eén bocht, het laatste eind naar het weitjelag .voor hem. Achter zich hoorde hij_ Freddie draven, die kon niet zo hard. Gelukkig, hij zag Elsje alweer, zè zat nog een-steen verder, gewoon midden in het water. Ze draaide maar rond en keek maar naar beneden, naar het water! Zit toch stil kind, voor je er afvalt! Wat was dat! Hij hoorde Els huilen.' Ze schreeuwde. „Bas, Freddie, Bas, Bas!" gilde ze, „ik kan er niet meer af! Ik ben zo bang!" Bas ronde over het weitje, regelrecht naar de rivier. Els zag hem komen en schoof weer over de steen naar de andere kant. ,Zit stil, Els, en houd je vast, ik kom je halen!" riep Bas. haar toe. Vlug trok hy zijn kousen en schoenen uit, dan kon hij met zo gauw uitglijden 'op de stenen. Een, twee, d. ie stenen ver - zat Elsje. Op de tweede steen bleef Bas staan en tilde Eis voorzich tig over het smalle stuitje water heen. Fred zat op de eerste steen en' reikte haar de hand en een ogenblik later zaten'ze ailedrie weer veilig op deVwai. „Hoe haal je het in je hoofd?" vroeg/Bas kwaad. ,',Ik verbeelde me zo alleen",-e'zei Elsje. „Waar zijn jullieframbozen?»v,Die hebben we'natuur lijk niet, dat ts jouw'schuld", riep Fred ver ontwaardigd. Bas lag hchtèrover in het gras, zijn hart bonsde.nog' van angst. Elsje keek een. beetje schuw naar'hem; Bas scheen wel heel erg boos te wezen. „Wees nu niét meer boos?" vroeg ze vleiend,''„en zéggen jullie ook niets tegen vader en moeder?" „Dat zul len we nog wel eens zien", zei Bas, maar omdat van binnen nog steeds een stem zei: „Jouw schuld, Bas,'je eigen schuld", voegde hij erbij: „Nee, ik zal niet meer boos op je zijn, zus, je was zelf ai bang genoeg, hè? Laten we maar terug gaan, dan kunnen we een kopje thee drinken". „O, ja", zei Fred, „we hadden dorst!'- „Deze kartonnen acrobaat kan hele toeren maken aan zyn rekstok, als wy hem maar een handje helpen, Om hem zelf te maken Is niet moeiüjk. Voor het „gymnastiek- toestel" kun je het best een stuk van een oude horlogeveer nemen of een ander veer- krachtig buigbaar stuk metaal van ongeveer 35 c.M. lengte Dat buig je om in do vorm die je op het plaatje ziet. Nu de gymnast zelf. Die teken je eerst over op karton, je verft hem, aan beide kanten en knip hem uit. Maar nu heeft hij nog geen armen, Die teken je ook eerst, ieder apart en knipt ze uit. De hele man is zowat lü c.M. lang en de armen 5 c.M. Je maakt ze aan zyn schouders vast door een draadje eerst door de ene arm, dan door de schouder en dan door de andere sum te rygeh en" aanheide zyden èeri knoop in .de draad te leggen. Nu wordt er een:;touwtje gehaald doof,', de gaatjesT'in' de handen eri aan beide kanten om --het metaal bevestigt. Dat .touwtje moét - goed - straitgespannen' zijn. Als 'we nu de „rekstok"' tussen de vingers nemen,- J voorzichtig een beetje indrukken eri dan weer los laten, zal de acrobaat kopje duikelen en allerlei kun sten vertonen. Hadden jullie een paar honderd jaar ge leden graag wtUen leven? Liever dan nu? 11c denk het niet, hè? Je had er misschien wei eens even willen rondlopen en kijken hóe toen alles er uit zag, maar ik denk dat je al gauw weer naar je eigen tijd terug zou verlangen. Wat ging alles toen langzaam,, er waren geen treinen, geen auto's, geen fietsen, om van vliegmachines maar hele- moal niet te spreken. Het allervlugste kon men reizen met paard en wagen, en dat ging nog niet al te hard, want de wegen die ze toen hadden, waren meestal mul of mod derig, de paarden moesten door het .dikke zand baggeren of de wielen bleven steken in de drassige grond.'In het Oosten- van, ons land kun je ze nog zien, de brede zand wegen, waarlangs Duitse kooplieden naar ons land kwamen enonze „zakenlui" naar Duitsland gingen. „Hessenwegen" heten ze en ze lopen nog net zo door de hei als eeuwen geleden, in de achterhoek van Gvsr- ijset en Gelderland. En als de mensen geen paard en wagen hadden, dan moesten ze het maar té voet doen. Meestal moesten zy zich dan nog haasten ook,'want als ze niet voor een bepaald uur de stad bereikten, meestal voor zonsondergang, kwamen ze voor de gesloten poorten en moesten de nacht doorbrengen in het open veld. Iedere avond blies de poortwachter op zijn horen ten teken dat de zon onder was en dat de poorten dicht ginf.w.' En buiten dé* stad blyven was geen pretje, want niet alleen dat ze dan geen onderdak hadden, maar vaak zwierven er ook roversbenden rond, die de reizigers aanvielen en van alles be roofden. Het was dus zaak om bijtijds bin nen de muren van de stad te wezen en onderdak te vinden in eéri herberg, die soms in tijden van kermis of jaarmarkten prop vol waren. Op het piaatjè zie je zo'n koop man, die met zyn wagen vol goederen naar de stad trekt om daar op de markt zijn waar te verkopen.Meestal waren het stof fen, soms ook kostbaarheden, en sierader», ook- wel huisraad, potten, pannen en .„ser viezen", en heel dikwijls ook alles tegelijk, wat. ze meebrachten. Ook zie je hoe de poortwachter in het licht van de maan'staat te blazen op zijn horen. Vaak was die ook nachtwacht en riep alle uren van de nacht door -.Mraten, hoe laat het was. Straatverlichting--bad mén nog Jang niet, alles was 's avonds buiten pikdonker, en wie nog laat op straat liep, moest zelf maar een lantarentje meenemen. Je ziet, het 'zou wei aardig zijn om dat allemaal eens even te zien, maar wij hebben het toch maar heel wat gemakkelijker in onze tijd, vind je niet? u Als iemand van een getal van drie cyfers, de twee buitenste omwisselt en dan het kleinste van het grootste aftrekt, dan kun jy zeggen, wat er uit komt, zonder dat je de getallen rweet,£ als hy je alleen maar het laatste cijfer van de uitkomst, het cijfer der eenheden noemt. Dat cijfer trek je af van 9, dan het» je het eerste cijfer van de uitkomst, dat der honderdtallen. Het middelste cijfer, dat van de tientallen, is aityd 9. Zo heb je dus de drie cijfers en kunt hem de uitkomst noemen zonder dat je weet welke' getallen hy van elkaar heeft getrokken. Een voorbeeld: Als .de ander het getal 563 in zyn hoofd heeft, rrióet hij de twéé 0t r «-' buitenste cijfers verwisselen én krijgt dus 365. Nu trekt hij in gedachten het kleinste van hét grootste af, dus 563 365 en krijgt als uitkomst 198. Wanneer hij je nu het cijfer der eenheden noemt, dat is dus hier 8,"trek je dat van 9 af en krijgt 1 voor het cijfer der honderdtallen; Het middelste cijfer is 9, dus het getal moet zyn 198, wat uitkomt als je het aftrek sommetje nagaat. Hé, daar ligt zowaar een 'tas,:': ;Wist ik maar van wie die was! 'k Neem hem met me mee, denkt Hein, Wat zou wel de inhoud zijn Heintje bukt zich,' grypt ernaar... Hup, de tas vliegt weg! Wat raar! Mis! roept Jan, ik trok aan 'ttouw! Bah, zegt Hein,-wat ben j'y flauw! - VISSEN DIE ZEEZIEK WORDEN. Op de grote stoomschepen, die over de Oceaan varen, heeft men onlangs bij een flinke storm opgemerkt dat goudvissen, die over'zee worden'vervoerd, als de boot erg schommelt zeeziek, worden. NOG 19000 PAARDEN; IN NEW YORK. •V..- -• v.-' Hoéwei men zou verwachten, dat in de wereldstad New York alles mechanisch zou gebeuren,' per'auto yervoenLzou worden ot per tram 'of ondergrondse; trein, zijn er toch dagelijks nog 19000 paarclen in de straten van diestadte zien, die grotendeels als trekdieren worden gebruikt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1937 | | pagina 8