2 •i'Wï t oppen in klederdracht De /uur oren van Silean Mor Grappige Poppetjes om ie plakken van aap en Bert Probeer het eens #A Xff -Ji- "-T?" MRMi. a Be kleine vrienden door BET HOOGERS. „Ik moet nog even, een potlood kopen," zei Bert tegen Jaap, op weg naar school „Daar in dat kleine winkeltje, waar we straks langs komen, zullen ze er wel een hebben." Het was een koude winterdag, met vlugge stappen liepen de jongens de stille straat door. „Hier, dit bedoel ik." Bert wees op een klein winkeltje, waar allerlei dingen voor het raam lagen, kruidenierswaren, speel goed, schrijfbehoeften en aardewerk. Toen ze weer buiten kwamen, stonden er twee kinderen van een jaar of vier met hun neusjes tegen de ruit gedrukt. Jaap trok aan de pluimmuts van het meisje: „Zo, hummels, is het mooi?" „Nou," zeiden de twee stemmetjes tegelijk. „Wat vind je het mooiste?" Twee koude rode vingertjes wezen naar een houten spoortreintje. „Na tuurlijk, ik ook," lachte Bert. ,,'k Zou maar aan mijn moeder vragen of ik het mocht hebben," zei Jaap gedachtenloos. Vier ogen keken hem verwijtend aan. „Dat kan toch niet heeft mammie gezegd. Als ons wéér jarig is, dan misschien," zei het meisje ernstig. „Ons? Zyn jullie dan tegelijk ja rig?" Beide hoofdjes knikten ijverig. „Ja, jó, t' zijn tweelingen, dat kun je toch zien!" riep Jaap lachend. Ja, nu zag Bert het ook, ze leken op elkaar. „Zo en wan neer zijn jullie jarig?" „Duurt het nog lang?" „Nee," het jongetje stak drie vin gers op, ,nog drie nachtjes slapen en als ons dan weer jarig is, dan misschien." „O, waarom dit jaar niet?" informeerde Bert. Weer een verwijtende blik. „Dat kan toch niet, heeft mam gezegd, om zij ziek is ge weest." „O, nee, dan kan het niet," begre pen de jongens. „Nou dag hoor, hoe heten jullie?" „Piet", zei de jongen. „Gerrie", zei het meisje. „Zielig, zulke kleine kinderen, hè?" zei Bert, toen ze verder liepen, ,,'k Weet nog best hoe dol ik vroeger was zo'n paar da gen voor m'n verjaardag." „Och, jö, nou toch zeker nog," lachte Jaap, „toen j de vorige maand die stoommachine kreeg, was je net zo blij, als zo'n klein kind met een treintje." „Ja, dat is zo," gaf Bert toe. „Nog drie nachtjes slapen," dacht Jaap hardop. „Zullen wij ze wat geven?" „Heb ik ook al gedacht, maar we weten niet eens waar ze wonen," zei Bert. „Nee, da's waar ook." Ze stapten de school binnen, maar tel kens zagen ze weer die koude rode neusjes er. de verlangende ogen van de tweeling. Toen Jaap en Bert uit school kwamen, ke ken ze onwillekeurig naar het kleine win keltje en daar stonden Gerrie en Piet v, eer voor het raam en keken aandachtig „Nou kunnen we het vragen!" zeiden ze tegelijk. „Zo, peuters, staat de trein er nog?" begon Jaap. „Jaaa," zeiden de twee stemmetjes. „Hoe komen jullie zo ver van huis?" vroeg Bert listig. „Ons is niet ver," zei het jongetje verontwaardigd. „Daar is ons huis." En hij wees naar de overkant, een eind verder, waar een rij arbeiders huisjes stond. De volgende dag kwam Jaap Bert al vroeg halen, ,,'k Heb thuis gezegd dat wij wat voor die kleine kinderen wilden ko pen," zei hij. ,Ik ook," zei Bert, ,maar mijn Moeder zei dat het veel aardiger was als wij zelf wat maakten „Dat zei mijn vader ook!" nep Jaap De hele verdere weg he pen ze te overleggen, wat ze dan zouden maken. Een treintje, dat stond vast, dat was wel te doen van plankjes en kistjes. r En voor het meisje een poppenwieg, als Jet, het oudste zustje van Jaap zou willen helpen. Samen werkten ze er hard aan, als het huiswerk af was en Jet deed ook haar best door het wiegje" te bekleden. Toen Gerrie en Piet jarig waren, waren de cadeautjes klaar, maar hoe zouden ze het nu bren gen? Twee pakjes waren er van gemaakt en ze besloten om ze maar gewoon aan de deur af te geven. Zo stapten Jaap en Bert ieder met een pakje onder de arm naar school en eigen lijk waren ze er zelf een beetje verlegen mee. „Weet jij nou welk huis of het was?" vroeg Jaap opeens. „Nee, jö jij?" riep Bert \erschrikt. „Ik ook niet!" Een ogenblik stonden ze elkaar aan te kijken, tot Jaap zei: „Dan maar vragen." En meteen belde hij aan bij een der eerste huisjes en vroeg aan den man, die opendeed: .Wonen hier Gerrie en Pietf" „Gerrie en Piet?" her haalde de man verbaasd. „Nee, wie bedoel je?" Hij keek de jongens een beetje ach terdochtig aan, zeker dacht hij dat ze een grap uithaalden. Maar voor ze nog iets konden zeggen, riep irj al: „O, Piet en Gerrie, dat zijn die kinders van Bosch, hè? Nee, die wonen eens zien die wonen op 32 geloof ik." Goed dan maar naar 32. Nu deed Bert de vraag: „Wonen hier Gerrie en Piet'" „Ja," zei de kleme bleke vrouw die de deur opende, ongerust. Zou den ze iets uitgehaald hebben? „Dan moes ten we dit hier afgeven, voor hun ver jaardag," en meteen duwden de jongens hun pakken de moeder van de tweeling toe En met een „dag juffrouw", stapten ze haastig weg. Toon ze om twaalf uur uit school kwa men keken ze onwillekeurig naar het huisje en lachten eens En meteen ging de deur open en daar stond de moeder van de kinderen weer. „Och, jongeheren, wilt u niet even binnen komen, ik wilde u toch even bedanken en Piet en Gerrie ook. Even later stonden Jaap en Bert verlegen in het kleine kamertje, waar de tweeling met hun nieuwe speelgoed speelde en hele maal niet verlegen op hun grote vrienden afstormde. „Bedank de jongeheren maar gauw, want die hebben jullie dat moois gegeven," zei hun moeder, maar Piet en Gerrie vonden dat daar nog tijd genoeg voor was, eerst moesten ze laten zien hoe mooi de trein reed en hoe de pop in het wiegje lag. Sinds die tijd konden de beide jongens er op rekenen, als het even goed weer was, dat de tweeling op het hoekje van de straat op hen wachtte en onder talloze verhalen meeliep tot het andere eind. HET BRETONSE MEISJE. Ook de meisjes uit Bretagne hebben haast in ieder dorp een beetje andere kle derdracht, Veel verschil is er niet in, maar iemand die het land goed kent, kan toch altijd dadelijk aan de muts of aan de kleur van de jurk zien, uit welke plaats het meisje komt. Dit Bretonse meisje, heeft een groene jurk aan met rode en gele banden onder- langs de rok, langs de mouwen en op het lijfje als versiering. Ze draagt er een wit vestje in en ook de kraag op de schouders is wit met gekleurde bloemetjes langs de rand. Het schortje is lichtgroen met ge borduurde bloemetjes in verschillende kleuren en van onderen gekleurde strepen. De kap voor het hoofd is wit en ze heeft ook witte kousen aan. Het andere costuum is rood, niet te hard rood, maar vrij donker met een dieprode rand langs de hals en de mouwen. Het schort is effen wit. De kraag ook weer wit, met verschillende kleuren geborduurd en ook de muts, die hierb* wordt gedragen, is wit, maar de linten zijn net zo gebor duurd als de kraag, en hangen over de schouders. Hoe vind je deze grappige mannetjes en dat trekpaard? Je kunt ze zelf plakken van de figuurtjes die in het mid den staan en een paar drie hoekjes. Bekijk ze maar eens goed, dan zul je zien dat..er niets moeilijks aan is om ze te maken. De gezichten teken je er zelf maar by, die kun je net zo maken als ie wilt en dè sigaar van dien meneer daar beneden, kun je er ook wel bij tekenen. Begin maar eens met die middelste fi guurtjes na te knippen, mis schien kun je zelf ook nog wel een hele boel leuke din gen er bij verzinnen, om daarvan te plakken. door R. I. Dit is een geheimzinnige geschiedenis, die echt gebeurd is en waarvan de verkla ring nooit is gevonden. Het speelde zich af aan de Noordwestkust van Schotland, waar een ry kleine eilandjes ligt, „De zeven Jagers" genoemd. Het zyn eigenlijk mets anders dan uit de zee oprijzende rot sen, waar geen mens en dier kunnen leven, behalve de zeevogels, die daar hun nesten hebben. Het grootste is Eilean Mor. Die eilanden vormden, vooral daar het m die buurt vaak stormt, een gevaar voor de schepen, en daarom is het te begrijpen, dat de Engelse regering in 1895 een vuurtoren liet bouwen op het grootste eiland. In 1899 kwam de toren klaar en ei werden vier vuurtorenwachters aange steld, die hun dienst zo hadden geregeld, dat er altijd drie op het eiland waren, ter wijl er eentje met verlof op de wal was Zo wisselden ze elkaar af. Eens in de veer tien dagen kwam er een schip om een man terug te brengen, een man te halen en proviand aan te voeren. Een jaar later, op 26 December 1900 kwam het schip weer naar Eilean Mor, met den vuurtorenwach ter Joseph Moore aan boord, die zijn va- cantie weer achter de rug had. Op de terug weg zou James Ducat meegaan, die nu weer aan de beurt was, terwijl de twee anderen Thomas Marshall en Donald Mc. vwvissmy Arthur op Eilean Mor moesten blijven. Altijd wanneer de boot aankwam met brieven, pakjes en etensvoorraad, wacht ten de drie mannen hem al op het strand op, maar dit maal stond er niemand. Moore ging aan wal en liep regelrecht naar de vuurtoren toe. De deur was dicht, maar niet op slot. Hy riep de anderen geen antwoord. In de woonkamer brandde gee vuur, hoewel het koud was, de klok ston stil. Moore haalde de bemanning van de boot en met zyn allen zochten ze alles af. Er was geen spoor van de mannen te vin den. In het boek, waarin het vullen van de lampen werd opgetekend, had Ducat op 15 December voor het laatst een aanteke ning gemaakt De lampen waren schoon, alles was netjes opgeruimd. In de keuken stonden pannen en schalen klaar voor het gebruik, waaruit men afleidde, dat ze er 15 December tussen 10 en 12 uur nog waren geweest, want dan kookten ze meestal. Eer kapitein, die in de nacht van 15 op 16 December langs Eilean Mor was gekomen, verklaarde later dat hy toen geen licht had gezien, dus die avond wa ren de lampen niet aangestoken. Maar waar waren de drie mannen? Hun oliejas- sen en waterlaarzen lagen met op de ge- wone plaats. Moore vertelde dat ze die altijd aantrokken, als ze naar de landings plaats gingen, dus onderzochten ze de Oos telijke en Westelijke nog eens goed. Op de Oostelijke, waar ze waren aangekomen, was niets bijzonders, maar aan de Westkant vonden ze de sporen van een hevige storm. Een kist met touwwerk, die boven in de rotsen was vastgemaakt, lag nu op het strand. De kist was kapot, het hele strand lag vol touwen. De enige mogelijkheid, die verondersteld werd, was dat een van de drie een onge luk had gekregen en dat de andere twee getracht hadden hem te redden e.„ daarbij ook om het leven waren gekomen, mis schien overvallen door de storm. Maar waarschijnlijk was dat ook weer niet want ervaren zeelieden als deze mannen kenden de gevaren van de zee en wisten maar te goed wanneer er storm op til was. Later bleek ook dat de storm had gewoed op 12 en 13 December en dat het weer tame lijk rustig was op 14 en 15 December. Allerlei gissingen zijn sindsdien nog ge daan, maar nooit is de oplossing van het vreselijke raadsel gevonden. Kun je over een lucifershoutje springen? Daar moet je zeker om lachen, want dat kun je natuurlijk. Wie kan dat nou niet! Maar kun je het ook zonder je knieën te buigen? Dat lijkt ook niet zo moeilijk, hè? Een lucifer is zo klein, dat zal nog wel gaan, denk je zeker. En toch valt dat niet mee, je zult zien dat je het niet kunt. Pro beer het maar eens!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1938 | | pagina 8