1
PETER's WR£ AK
Een redder in de bergen
1
VOORJAAR!
DENKSPORT
De oude vrek
4
Een cadeautje voor
Vader of Moeder
f
i
ft
5MT
t
Si "H
Jan
door
van Leeuwen.
■-
m
De planten en struiken
aan de oever waren nog
dor, maar toch voelde je
de lente al in de lucht.
Peter en Kareltje lagen op
hun buik in hei gras en
keken naar het grauwe
water van de rivier, die
Vlak langs hen stroomde.
Ze waren allebei arme
jongens en hun moeders
hadden het veel te druk
om altijd op hen te letten.
Daarom trokken ze er dik-
wyls samen op uit. Op
vrije middagen kon je hen
bijna altijd bij de rivier vinden. Dan keken tanden van de hond in zijn broek, wel niet
ze naar de boten, die langs kwamen of
gooiden stokjes in het water om te zien,
hoe snel die door de stroom werden mee
gesleurd. Ook gingen ze wel eens in één
van de bootjes, die aan de oever lagen en
roeiden een eindje de rivier op.
Nu lagen ze rustig te kijken naar de klei
ne golfjes en knabbelden op een gras
sprietje. „Ik moet vandaag nog een bloem
halen", zei Peter. „In de tuin bij het Grote
Huis bloeien er al een paar. Daar bloeit de
perzik ook al."
„Wat wil je daar dan mee doen?" vroeg
Kareltje angstig. Kareltje was eigenlijk al
tijd een beetje bang en hij vond dat Feter
wel eens wat erg malle dingen wilde doen.
„Die wil ik op mijn jasje steken", zei
Peter en meteen stond hij op en liep naar
de weg, die naar de grote villa een eindje
verderop, leidde. Kareltje kwam een beetje
aarzelend achter hem aan. Een paar minu
ten later stonden ze voor de muur, die om
de tuin van de villa heen liep. Peter maak
te een klein sprongetje, greep zich vast en
2at toen boven op de muur. Kareltje wacht
te nog even, maar toen hij zag, dat Peter
zich al aan de andere kant liet zakken,
klom hij er ook maar op en stond even Ia-
ter naast Peter in de tuin van het Grote
Huis.
„Waar staan ze dan?" vroeg Kareltje
met een angstig gezicht. Peter keek om zich
heen. Daar stonden de bloemen, aan het
hekje tegenover hem. „Als ze ons maar
niet zien!" zei Kareltje. „Ach welnee!" ant
woordde Peter ongeduldig. Hij keek nog
eens even naar de villa en sprong toen
naar voren. Hij rende over het open gras
veld naar de struiken, sprong omhoog en
probeerde een takje af te trekken. Het
duurde lang voor hij er een paar had. In
eens hoorde hij Kareltje roepen: „Peter, de
hond!" en toen hij zich omdraaide, zag hij
Kareltje op de muur zitten en aan de an
dere kant naar beneden springen. Op het
zelfde ogenblik kwam Walter van Molen
burg, de zoon van den eigenaar van het
huis, met Astor, de herdershond, er aan.
„Lelijke dief, kwajongen! Pak hem. As-
tor!" riep Watter luid. Hij maakte de hond
van de riem los. Peter bleef kalm staan,
hij hoefde heus niet te probeien om weg te
lopen, de hond zou hem toch inhalen.
Astor bleef voor hem staan en gromde
'dreigend, maar Peter bewoog zich niet en
wachtte tot Walter van Molenburg bij hem
was. Er was een honend lachje op Walters
gezicht, hoewel hij maar twee jaar ouder
was dan Peter. „Zo, kwajongen", zei hij,
„je hebt perzikbloesem gestolen, hè? Eigen
lijk moest je een pak slaag hebben. Maar
ik zal goed voor je zijn en je laten lopen.
Maak dat je weg komt en laat de bloemen
hier." Peter gooide de bloemen op de grond
en liep langzaam naar de muur. Maar toen
hy er vlak bij was, riep Walter ineens:
„Pak ze Astor!" en meteen voelde Peter de
erg vast, maar zo, dat hy met van zijn
plaats af kon. „Breng hem hier', zei Wal
ter en de hond trok Peter mee. Toen hy
voor hem stond, zei Walter: „Ik wilde je
alleen maar laten zien, hoe gevaarlijk het
is om in de tuin van iemand anders bloe
men te plukken. Ga nu maar!"
Donkerrood van woede liep Peter weer
naar de muur, maar net toen hij erop wilde
springen, stuurde Walter de hond weer
naar hem toe, liet hem weer by zich bren
gen en hem daarna weer gaan. Dat grapje
deed hij nog een paar maal. Peter bleef
zwijgen, maar de tranen van woede kwa
men in zijn ogen. Eindelijk riep iemand
uit het huis, dat Walter moest komen eten
en toen hij en de hond weg waren gegaan,
kon Peter over de muur klimmen. Zijn
broek was kapot en zijn benen zaten vol
schrammen, maar daar lette hij niet op.
Hij was zo boos op Walter, dat hij al het
andere vergat. Hij had zelf ook niet in de
tuin mogen klimmen, dat begreep hy nu
wel, maar Walter had met zó tegen hem
hoeven te doen. Hij zou het hem wel eens
betaald zetten! De hond kon het nier hel
pen, die moest wel doen wat zijn baas zei,
maar het was gemeen van een jongen om
een ander zo te plagen, het was niet eer-
l«k!
De zomer en de herfst gingen voorbij, en
zo brak de winter aan. De rivier was bre
der dan in de zomer en het water stroomde
veel sneller. Het vroor hard en. het werd
zó koud, dat ten slotte zelfs de rivier dicht
vroor. Er lag een harde ijskorst op en daar
onder stroomde het water verder.
Maar eindelijk hield het op met vriezen
en werd het minder koud. Nog een paar
weken en het voorjaar zou weer in het
land zijn. Het ijs op de rivier begon te
kruien en het duurde niet lang of er dre-
„Wat loop jij toch haid, lief broertje-mijn!
Vind je het zo heerlijk om buiten te Zijn?"
„De zon schijnt zo warm en het gras is
zo zacht,
Het lijkt wel of alles op ons heeft gewacht!
De bloempjes bloeien en de vogeltjes zingen
Ik zou wel de hele dag willen springen!..
De lucht is zo diepblauw, zo helder
en klaar,
Hou jy ook zoveel van dit fijne voorjaar?"
ven ijssehotsen op, die met de stroom mee
werden gevoerd.
Ze hadden weer een vrije middag en
Peter en Kareltje speelden weer aan de ri
vier en probeerden takjes zó te gooien, dat
ze precies op een ijsschots vielen De ri
vier was nu zo hoog, dat hij buiten de
oevers trad en in de woeste stroom werd
alles meegesleurd in een razende vaart.
Plotseling hoorden ze hard schreeuwen aan
de oever en daar stond Walter met zijn
armen te zwaaien en riep bijna huilend:
„Astor! Astor! Help, help, de hondjes!"
Voor hem uit rende de hond luid janken
de. Ineens sprong ze in het kokende,
draaiende water, stootte met haar poten
de ijssehotsen opzij en begon met al haar
kracht te zwemmen naar iets, dat in het
water dreef.
Er kwam. een lachje op Peters gezicht.
Hij liep naar één van de boten, die aan de
oever lagen en stak de riemen in de dol
len. „Schreeuw niet zo!" zei hij tegen Wal
ter van Molenburg, „stoot de boot liever
eens af!" Hij begon te roeien in de richting
van de hond en toen hij iets dichterbij was
gekomen, zag hij, dat het een ronde was
tobbe was, waar Astor naar toe zwom. De
ijssehotsen knarsten telkens tegen de zij
kant van de boot aan en braken dan in
stukken. Soms werd de boot in de hoogte
getild en kwam dan met een schok weer
op een andere schots terecht. Peter trok
steeds harder aan de riemen en eindelijk
was hij vlak bij Astor gekomen. „Astor!"
schreeuwde Walter op de oever. Peter pak
te Astor in zijn nekvelf en trok haar zo
in de boot. Toen boog hij zich weer over
de rand^ en greep de wastobbe, die nu al
haast gezonken was, HÜ hield hem hoog
en liet het water eruit lopen.Vier klei
ne, piepende, rillende hondjes lagen erin!
2e lagen op een gummikussen, dat hen het
leven gered had, omdat het door het water
omhoog getild werd. „Astor, brave Astor"
zei Peter zachtjes en aaide het dier over de
kop. Astor begon te janken en likte de
hondjes en haalde ze uit de wastobbe.
Toen ging ze uitgeput liggen en de klei
ne hondjes kropen piepend tegen haar aan.
Peter keek nog steeds glimlachend naar
hen, maar plotseling hoorde hij" de stem
van zijn moeder en hij greep naar de rie
men en begon hard naar de kant terug te
roeien. Hy kwam veilig aan wal en droeg
de hondjes naar de warme keuken van
zijn moeder, die door Kareltje gewaar
sehuwd was. Hij wreef de honden met een
wollen doek en gaf ze warme melk. Wal
ter van Molenburg stond naast hem. Toen
Peter zich weer oprichtte, stak Walter hem
een hand toe. Hij had een erge kleur en
zei: „Ik was erg gemeen tegen je, die keer
in de tuin. Nu heb jij myn honden gered
en daar dank ik je voor. Laten we voor
taan goeien vrienden zijn." En Peter zei
niets, maar gaf Walter een hand.
Een tijdje later kwam Walter hem één
van de jonge herdershonden brengen.
Zo had Peter „wraak" genomen.
1. Op de tafel liggen 11 lucifers. Nu moe
ten 2 mensen deze lucifers verdelen, door
er telkens ieder een paar af te nemen.
Maar geen van beiden mag meer dan drie
lucifers tegelijk wegnemen. Wie de laat
ste krijgt, heeft verloren. Hoe moet je het
nu aanleggen, dat je niet zelf de laatste
krygt?
En als je niet 11, maar 15 lucifers hebt,
hoe kan je dan maken, dat je tegenstander
de laatste krygt?
2. Hoe kan je van 2 lucifers een kruis
maken, zonder de lucifers daarbij kruise
lings over elkaar te leggen?
Oplossing 1:
Wanneer je 11 lucifers gebruikt, moet je
proberen zelf de zesde te krijgen. Je kunt
proberen, de zesde alleen te krijgen, maar
dat hoeft niet, als je hem samen met de
vierde of met de vierde en de vijfde krijgt,
is het ook goed. In ieder geval zal je dan
ook de tiende kunnen nemen en je tegen
stander moet dan wel de elfde nemen.
Wanneer je 15 lucifers gebruikt, moet je
steeds proberen, de zesde en de tiende te
krijgen.
Oplossing 2:
Je moet de lucifers in het midden door
buigen en ze dan in een rechte hoek bui
gen. Als je deze hoeken nu tegen elkaar
legt, ontstaat een kruis.
4; V3A' kyi
X .V iv,^, ->
N
SJU.,- JTL*.
Hebben julie wel eens een St. Bernhards-
hond gezien? Zó'n heel grote hond met een
dikke vacht en lange oren? Het is een van
de grootste honden, die er zijn. Bij ons in
Holland zijn er niet veel, want de mensen
vinden het te lastig om zo'n grote hond in
huis te hebben. Hy kan zich byna niet be
wegen in een kamer, hij zou tegen alles
oplopen en tafeltjes en stoelen omver sto
ten Sommige boeren op het land hebben
er één, maar de meeste boeren nemen lie
ver een andere hond, omdat ze het veel te
veel werk vinden om een hond met zo'n
dikke vacht te moeten wassen en verzor
gen. Jullie weten toch wel, dat honden ook
gewassen moeten worden? Niet zo dikwijls
als een mens natuurlijk, maar eens in de
6 weken of eens in de 2 maanden moet een
hond toch zeker gewassen worden. Dat zijn
voor de mensen in ons land allemaal rede
nen om niet die grote honden te nemen,
maar liever een kleinere, zoals bijvoor
beeld een ruigharige terrier. Dat is een
hond, die net op een wollen speelgoedhond
lijkt, met witte korte krulletjes en zwarte
plekken en een kort staartje.
Maar in de bergen zijn veel St. Bern-
hardsiionden. Ze zijn genoemd naar het
klooster St. Bernhard, waar de monniken
ze gebruiken om mensen te helpen zoeken,
die omgekomen zijn. Dat klooster ligt in
Zwitserland bij de Italiaanse grens, heel
hoog in de bergen en het is al gebouwd in
het jaar 962, dus bijna 1000 jaar geleden.
De monniken richten de honden af om
mensen op te sporen. Als er een zware
storm is geweest of er is een lawine naar
beneden gekomen, dan sturen de monni
ken een paar honden in verschillende rich
tingen de bergen in. Door sneeuwjachten
en stormen en ijzige koude trekken de die
ren er op uit. Ze merken direct als ergens
een spoor is of als er iets ongewoons is.
Als iemand onder een sneeuwlawine is ge
komen en de hond is op die plaats geko
men, graaft hij net zo lang in de sneeuw
tot hij de verongelukte heeft opgegraven.
En dan rent hy naar het klooster terug en
hegint hard te blaffen. De monniken be
grijpen dan, dat or iets bijzonders is, ze
maken zich vlug klaar en nemen een sle
de mee, om degene, die gevallen is, erop
te kunnen leggen. De hond wijst de monni
ken de weg cn zo kunnen heel dikwyls nog
mensen gered worden, die zonder de hulp
van de St. Bernhardshond zeker omgeko
men waren.
Niet alleen in het klooster op de St,
Bernhardpas, maar overal in de Alpen wor
den St. Bernhardslionden gebruikt door de
bergbewoners. De honden halen dan een
gids of een andere inwoner van het dorp
en brengen hem naar de plek, waar de ver
ongelukte ligt.
Zo hebben al veel mensen hun leven te-
danken aan deze grote, trouwe dieren.
Hier zijn een paar aardige dingen om
zelf te maken. Eerst een potlodenhouder
voor vaders bureau. Daarvoor hebben we
een kartonnen rol nodig. Je kunt er zelf
één maken, door van een stuk niet al te
dik karton de einden over elkaar te plak
ken, maar je kunt er ook de kartonnen
binnenrol van een rol closetpapier voor ge
bruiken, Deze rol bekleden we nu met
mooi gekleurd papier of, wat ook heel aar
dig staat, met gebloemd katoen. We moe
ten de rol natuurlijk heel netjes beplak
ken en ervoor zorgen, dat we het papier
of het katoen ook nog een klein eindje naar
binnen plakken, zodat er geen lelijke rand
karton meer is te zien. Nu knippen we een
schijfje karton, iets groter dan de opening
van de rol is en beplakken die ook met
het papier of het katoen. Daarna plakken
we dit schijfje tegen de rol vast, laten het
een uurtje drogen en dan is de potlood
houder al klaar.
Voor moeder kunnen we er ook één ma
ken, voor haaknaalden, veiligheidsspelden,
enz. We kunnen ook alleen de rol bekle
den, daar een mooi lintje door trekken en
het zo ophangen. Moeder kan het nu ge
bruiken om lintjes over te hangen.
Wanneer je een grotere rol maakt, is het
ook heel geschikt om ceintuurs aan te han
gen, maar dan moet je er vooral aa:i den
ken, dat je de rol goed dicht lijmt, voor
je er papier over plakt.
Koning Lodewijk I van Beieren, die in
1848 de regering neerlegde, hield er ver
schillende grappige gewoonten op na. Hil
vond het bijvoorbeeld erg prettig om in
eenvoudige kleren, met een lelijke oude
hoed op en een oude paraplu onder 2:ju
arm, door de straten van Munchen te wan
delen en naar het verkeer en de mensen
te kijken. Daardoor maakte hij dikwijls
heel leuke dingen mee.
Er was in Miinchen een flinke boeren
zoon in de kazerne, die goed zijn dienst
deed en het ook wel prettig vond bij de
soldaten, maar toch wel eens naar zijn
oude dorp verlangde, omdat hy vond, dat
hy daar veel meer eten kreeg. Hij had hier
altijd honger.
Eens op een keer wandelde hij in de En
gelse tuin. Het was erg mooi weer, dt
dienst was om en bij had verder de hels
middag vrij. Hij was dus in de beste stem
ming. Ineens hoorde hy zeggen: „Hoor
eens even, waarom groet jij me niet?'
Stomverbaasd bleef hij staan en pas toen
de onbekende het hem voor de twede keer
vroeg, zei hy: „Omdat ik u niet ken."
„Ken je me werkelijk niet?" vroeg d8
onbekende man, die een heel eenvoudig
pak aan had. „Nee, anders had ik het toch
wel gezegd", antwoordde de soldaat.
Nu wilde de koning, want die was het,
hem een beetje helpen en zei vriendelijk!
„Van wie krijg je dan je brood?"
Bij deze woorden keek de steeds honge
rige soldaat hem ineens aan en snauwde:
„Zo, ben jij dus die oude vrek van een
bakker, op de hoek, die ons altyd die klei
ne broodjes stuurt? Maak dan dat je weg
komt!"
EEN REÏJZENKLOK.
De grootste klok van Europa hangt op
het 267 meter lange perron van het Hoofd
station in Leipzig. De wijzerplaat heeft eer
doorsnede van 2.70 meter. In het geheel
zijn er in het hoofdstation in Leipzig 209
klokken, die allen op één klok zijn aan ge
sloten, die iedere morgen op een bepaald
tijdsein uit Berlijn gelijk gezet wordt. -v-