Telef »on-j ress an. die eika*dag> uw aaudatUl de kust 68938 Van paarden en menschen Schaduwen aan Ook voor Uw hand een Vulpen 69551 67556 67770 68970 en 69S-9 Paardenverstand. Gemengd Nieuws Motorfietsongeluk TAXI'S bakkeru. stoomen-vekven. MIJMERINGEN N.V. M E R C U R i U S" Luxe Post Kerk en School Bel op: 6 7-6-3 0 Garage „BREDERODE" - Newtonstraat 37 -»* onnnnusiPBBSTOCT!» AUTORUITEN. maa f r Fa. van Loopik Olivier eoUW Glasslijperij, Boterstraat 89 Krommenhoek, Singel 101. BOUW ARTIKELEN-IJ ZERWAREN, pi Pubt Co., Korte Dam 10, BRANDSTOFFEN. OOOHO "Jan Hoogenberg, O 'ÖUa Hoogstraat 24. HAARDEN - KACHELS - SMEDERIJ. f* O O ft A Firma L. Kamp, OuoUt Hoogstraat 128. KOFFIEBRANDERIJ - THEEHANDEL C-IC1-I Kramers de Groot, Dam 2. U/Dl Door direct uit branderij te_ be trekken, koopt U voordeehger. KRUIDENIERS- EN GRUTTERSWAREN. CTEÖA w- Maltha Jzn., Broersvest 5, OÖ'T Speciab'teit Hondenvoer. LIKEUREN. „Oud-Mathenesse", depót A. J van Heck Co., Rotterdamscbedijk 242. LOODGIETERSBEDRIJF. Af)CC/l 67510, Mart. Soetera, 00007 Boterstraat 78. LUXE VERHUUR. COOin „Wester Garage", Francois Ha- 00AI U verschmidtlaan 70—74. Dag en nacht geopend. MANUFACTUREN, n rt-t r- -| Fa. G. van der Heijden, OOI 0/ Boterstraat 13-15-29-31. PADIE RVERNIETl GLN G Jac. v. d. Waal, Weslmolen- straat 25-27. Inkoop alle soorten oud papier en metalen. RADIO. UOil I U Cli UOVAO. Schiedamsche Radiocentrale N.V., Lange Haven 107. SCH0ENREPAR.-SCH0ENYERGR00T-INR G707G J. J. G. van Noort, D O O Westfrankelandschestraat 75. SLOOPWERKEN. J. de Waard Szn., Aannemei van W5 docprrcrken, L, Nieuwstraat 97 SCHOORSTEENVEGEN. G0AO1 Verbetering van Schoorsteen trek ÜÜTi I Fa. V. L. Borrani. Alieén Lange Achterweg 33. C7Q00 Stoomverveiij en Chem. Wassche- Q/OZO rij „Centraal Hoofdkant. Lango Nieuwstraat 71. Timmer- en Metselwerken, Electr. Tiramerlicdrijt 1JT07Q Th. Kreuger v/h. J. H. Wuisman, O/O/O Raar 3 WONING-INRICHTING. COflH Fa. Rijnbende en thill! I Hoogstraat 82. Van Hoek, In hot verkeer tusschen menschen komt liet telkens voor, dat een docent, een redenaar, een schrijver het intellect van die massa onderschat. Iin van het individu ook, wat dat betreft. Bij het verkeer tus- schui menschen en paarden doet zich het intellect van het paard telkens opnieuw en in niet geringe mate onderschat, liet meest door heil, wier paardenkennis in hoofdzaak op papier berust en verder door hen voor wie de afstand niet groot ge noeg meei zou blijven, als zij het begrip van een paard dc plaats zouden moeten geven, die het toekomt. En dan natuurlijk ook nog door hen voor wie een dier nu eenmaal „maar" een dier is De hoovaardigheid', waarmee dc homo sapiens van tijd tot tijd decreleeren kan dat een of ander paard dit of dat toch niet snapt, zonder overigens ook maar een enkele maal onderzocht ie hebben of hij het misschien mis zou ktinnon. hebben, is soms vermakelijk. Op dergelijke bewerin gen is maar een vraag mogelijk: hoe weet je dat? Een paard kan veel meer begrj- pen. dan wij denken, allcon, wij moeten de moeite willen nemen om het te léé- rsn dat het ons begrijpt. Het verstaan van een groot aantal woorden, het ontvan gen van een indruk, die de mensch het wil geven, het aanvoelen van stemmin gen, het beseffen van een bepaalde be doeling dat waah zc allemaal niet van zelf aan. Een paard', waar nooit mee gepraat wordt, een paard, dal gezien en behan deld wordt als een minderwaardig soort motor van een genre, waar je ook nog niet al le nehes "op lioeit te wezen, een paard, aan wie niet het minste initiatief en geen gieinfje eigen omening wordt ge laten, een paaro dat niet anders is dan een botte, wel gewillige, maar volkomen stompzinnige slaaf van .zijn mees'er ja, zóó'n paard zal met vaak en niet spoedig blijken geven van. intelligentie, van begrip, van fijngevoeligheid1 en bo venal van ai die kwaliteiten, welke onze Oostelijke naburen aanduiden alsseeli- sche Eigenschaften. Die inhisschen net de ontwikkeling van zijn intellect lied veel te maken hebben. Het spreekt vanzelf, dat er onder de paarden nobele en minder nobele karak ters zijn, evenals bij de mensch en; intel ligente en minder intelligente. Den een leer je in een kwartier tijd ©en kunstje, voor een ander zijn er misschien een paar d'agen noodig. Zooals ode het eene kind loopt als het eli maanden is en praat tegen zijn tweede jaar, terwijl een ander hel gemakkelijker vindt om te blij ven kruipen en als het drie is geen groo- tere woordenkeus heeft dan het tweeja rige 'kameraadje, zouaer daarom achter lijk te zijn. Wie de moeite wil nemen, er op te letten, ziet direct aan een paard' of het gewend is, dat er mee gepraat wordt. De wijze van reageeren, de blik, het heele uiterlijk wordt anders. En hun meesters Naar het Engelsch van J. JEFFERSON FARJEON 19? Twee minuten later liepen Leonard Seflon en Jessica Fvne naar den lelie- vijver, sLe in het Noorden van den tuin lag 1 den rano van een steile rots. De rots liep uit in de zee, die flauw door schemerde door een rij kleine boomen en struiken Het begon cionker te worden, maar het was nog iiriU genoeg om te kunnen zien. Hel was een prq.ch'ig plekje, rustig en vredig, en aan den oever vati den vijver was een witte bank, die onnatuurlijk glansde in de schemering. Een oogenbhk 'ergat Leonard de reden, waarvoor hij hier wzs gekomen, en wendde zich tot zijn metgezellin met een uitroep van ver rukking. „Wat is dit mooi," zei hij, geestdriftig. „Is dit een idee van u „Vader en ik teekenden den tuin, toen wij het complex overnamen," antwoordde zij. „Dat is te zeggen, wij maakten wat veranderingen en voegden hier en daar fat aan toe Dit is een van die verande ringen." „Daar hoot u succes mee." „Dat i<= aardig van u om dat te zeggen. zijn heilig en vast overtuigd, dat zij zeker neger.procent werkelijk verstaan van wat er legen hen gezegd wordt er niet alleen maar een algemeene Ahnung hebben van wat de bedoeling is. Daardoor komen ze steeds oiehler bij elkaar, lee- ren ze steeds meer elkaar 'begrijpen en verstaan, letterlijk en figuurlijk, het paard zijn meester en de meester zijn paard. Vroeger mocht je zulke dingen niet zeg gen en maar nauwelijks denken, wilue je niet uitgemaakt worden voor sentimenteel en nicl-hccemlaal-n ijs, in de laatste jaren is er een kentering gekomen, gelukkig ©n wordt het niet zoo volslagen idioot meer gevonden als iemand houdt van zijn paard en er niet een enkel, maar vele offers voor over heeft. Offers van ijdelheid; van eigen pleizier, van bewegingsvrijheid, van rust en gemak, geldelijke offers soms ook, maar die laatste zijn aanzienlijk de minste in waarde. Omdat dit zoo is, duiven geleidelijk ook meer ruileis den schijn te verlaten en zich werkelijk te geven zooals zij zijn. Zoo is het mogelijk, dat iemand als Gustav Rau in een van zijn zeer lezenswaardige artikelen schrijven kan, dat hij zich kan voorstellen hoe eenmaal de dag zal kiotmen, dat ruiters geen zweep en geen sporen meer noodig zullen hebben om hun wil op le leggen, dat het paard zal gehoorza- rncn, omdat het verstaat en begrijpt en zijn meester liefheeft. Dan zal het niet meer zijn de domme, willoos gehoorza mende slaaf, maar in waarheid „de jongere broeder", van wien ons eenmaal reken schap gevraagd zal wordenwat lieht gij met uw jongeren broeder gedaan? Het paard leeft dicht Dij den mensch, ook innerlijk, evenals en zeker niet min der dan de hond. Hij kan zoo gemakkelijk de „jongere broeder" zijn. Maar dan moe ten wij eens en vooral afstappen van bet waandenkbeeld* dat hij eigenlijk onze vijiand is. Misschien is er geen ongelukkiger woord geweest in de geschiedenis van het paard, dan het veelvuldig aangehaalde en vaak misbruiktela plus belle conquCde de 1' hom me. Het is geworden tot een van die ellen dige gemeenplaatsen, waarvan de beteeke- nis naar eigen believen verwrongen en verdraaid kan worden. Wie wil kan natuur lijk altijd aan het begrip „overwinning" het idee: „vijandschap" vastknoopon, terwijl de auteur waarschijnlijk geen anueie bedoe ling heeft gehad dan den nadruk te leggen op het nobele, dat in ieder paard ligt, ook in het meest afgesjouwde, het meest mis bruikte, het minst begrepene. Dat nobele naar builen te biengen, te ont wikkelen, omhoog le heffen is de taak van den ruiler. Dan zal bij ook spreken van de „opvoeding" en niet enkel en uitsluitend de „africhting" van zijn paard. Dit laatste is immers slechts een onderdeel. Onmis baar, maar toch een onderdeel, zooals het lezen, schrijven en rekenen, hoo belangrijk ook, slechts een onderdeel is van de opvoe ding der menschenkinderen. TRIXIE. Hebben cn toch niet bezitten. Wij hebben en de gaUsclie wereld haast met ons nog maar kort geleden ontzaglijk spannende dagen beleefd. Wij hebben ons hart vastgehouden, dat de oorlogsdemonen zouden losbreken uit hun bel om zich te storten op deze arme wereld. De ouderen hebben nog heugenis van wat deze demonen bewerken. De jongeren kunnen het weten aan de gevol gen, waaronder duizenden hunner gebukt moeten gaan. De dreiging werd afgewend .Men adem de op: het blijft vrede; wij krijgen geen oorlog. Wij leven dus nog in viede, bier in het oude, geteisterde Europa. In het Verre Oosten woedt de ooi log. Maar dat is zoo heel ver weg, dat ons deze strijd maar heel weinig bekommert. Wij zeg gen: wij hebben vrede. Is dat indeidaad zoo? Hebben wij vre de? Of wiegelen wij onszelf in slaap op zoete klanken Hebben, dat is toch bezitten. Het ons eigendom weten, wat wij hebben. Wij kun' nen iets in de hand hebben, wat niet van ons is. Straks zullen wij het weer af moe ten geven. Wij hebben lipt wel, maar wij bezitten het niet. Hebben wij vrede in ons werelddeel of bezitten wij dien Ieder weet, dat van bezitten nog geen sprake is, dat er maar heel weinig behoeft te gebeuren of het zal inderdaad blijken, dat wij den vrede niet bezitten. Niet één volk. Alle volkeren bewapenen zich steeds meer. Omdat men weet: wij hebben den vrede wel maar wij bezitten den vrede niet. Wanneer wij ons eigen leven onderzoe ken, wat is daarin dan vaak veel, dat wij wel hebben, maar niet bezitten. Wat wij das niet ons eigendom kunnen noch mo gen noemen. Wij "hebben het of in bruikleen of wij doen of wij het bezitten; nemen den schijn aan van de bezitters. Maar wij staan bui ten liun kring. Zooals de verarmde aristo craat feitelijk niet meer behoort tot den kring der goed-gesitueerden, doch slechts doet alsof, vaak ten koste van ontbering. Hebben wij ons leven of bezitten wij het? Wij doen voorzeker alsof wij het be zitten. Wij beschikken erover. Wij maken onze plannen voor morgen en overmor gen en voor het volgend jaar of voor nog verdere toekomst. Dat kan de bezitter zich veroorloven, want hij weet, dat wat hij bezit zijn vast cn onvervreembaar eigen dom is. Maar kunnen wij dat doen met ons leven Ieder weet, dat het niet zoo is, dat wij dit aardsche bestaan slechts in bruikleen liebben. Op dezen avond, waarop wij dit schrijven, werd in de nieuwsberichten dooT de radio verteld van drie menschenkinde ren, die plotseling door auto's gegrepen werden en op slag werden gedood. Zóó wreed behoeft het onverwachte niet te we zen. Maar dat de dood komt, maar al te vaak als een dief in den donkeren nacht, zal moeilijk iemand kunnen tegenspreken. Wij hebben liet leven, maar wij bezitten het niet als ons vaste eigendom. Wij kun nen er niet over beschikken. Hooger macht heeft het tenslotte ons in bruikleen gege ven. En al doen wij ook nog zoozeer ons als de bezitteTs van het leven voor, het is niet anders als een schijnbeweging. „al wat in boeken steekt in zijn lioofd gevaren is?" En zoo zouden wij door kunnen gaan vooibee'den te noemen van „hebbenden en toch niet beziltenden". Hier nijpt de vraag van echt of onecht, van schijn of werkelijkheid. Maar wie inderdaad bezit: mensch-irien- delijlcheid of beschaving of vroomheid of wetenschap, die onderkent dadelijk do pose van de waarheid; het hebben van het be zitten. Er is niets ergers almede in een men- schenleven dan het zelfbedrog. Wat moet het voor deze menschen we zen. wanneer zij in den spiegel zichzelf zien. Als op de maskeradeeen vorst, maar in het dagelijksche leven een lieel gewoon mensch, die met moeite misschien zich door het leven heenworstelt. Dit is de eisch, welke gesteld mag wor den aan ieder mensch, dat hij eerlijk is tegenover zichzelf en anderen. Dat hij niet maar doet alsof, maar waar is. En wij zullen waar kunnen -wezen, wan neer wij ook het onderscheid tusschen hebben en bezitten in het oog houden en niet voorwenden to bezitten wat niet inderdaad ons vaste eigendom is. J. Nagel. SCHIEDAHSCH VULPENHUIS LANGE HAVEN 77 - TELEFOON 68812- „Ja, ik geloot maar hiervoor..." Zij wachlte even. „Het heeft ons veei gekost iii hel begin weel u. Dat bracht ons wat achterop. Maar men moet geld! uit geven oir. hel ti kunnen \erdienen, is het niet „Dat is een handelsregei. Is er hier een. pad' naar de zee?" Hij keek n lar den rand, maar zij schudde haai hoofd. „0 neen. Het is hier veel te steil. Wij hebben er wc. óver gedacht, maar liet was .e gevaarlijk... Wal is dat?" riep zi uit, plotseling afbrekend. Een kreet klonk naar hen op. Leonard sprong naa den kant en keek er over heen. Hoofdstuk X. Wat er in het sehuurtje was. Eerst ton hij niets onderscheiden, daar de doorer- gegroeide takken cn stammen venvarae zwarte plekken vormden in liet schemeracïAg licht, maar spoedig zag hij, d'at een van die zwarte plekken heen en weer bewoog en van menschelijke en niet van plantaardige afkomst was „Ziet u iets?" vroeg Jessica's angstige stem over zijn schouder. „Ja, zeker," antwoordde hij. ,„Er is daar iemoflj." Opnieuw liet zich een kreet hooren en dezen keer was vergissen onmogelijk. „Help," riep de bewegende zwarte plek. „Hé, help." „Lieve deiiga. het is Jim," riep Leo nard uit. Met zijn handen een toeter voor zijn mond makend, riep hij zacht, maar duidelijk terug: „Het is goed, Jim. Hou je taai. Ik kom ai." Een zwakke snik was het antwoord „Mijnheer Seflon past u toch op," riep Jessica, toen Leonard!' over den rand van dc steilte heen boog. „Als a's er iets met u gebeurt „Kr gebeurt niets," verzekerde hij hiar. „Ik heb ai driemaal een vacantie in Zwit serland doorgebracht en hier geef ik nie's om. Weest u maar niet bang." Zij was het liefste blijven wachten tot hij was afgedaald, daar zij het gevoel had dai hij zou vallen wanneer zij haar oogen van hem aftrok, maar in plaats daarvan draaide zi] zich om en rende naar het schuurtje, dat slechts twintig nieter van deze plaats verwijderd lag. Toen zij bij liet schuurtje kwam, greep zij een touw van een groote haak en, na weer bij de lelievijver terug gekeerd te zijn, maakte zij een eind van liet touw vast aan en boomstam. Daarna haastte zij zich nair hart vol vrees. Een kreet \aa vreugde ontsnapte haar toen zij zag, dat Leonard \oor/ichtig en gestaag naar beneden k'au- teicle, terwij. de kleine zwarte plek be neden hem maar steeds heen en weer bleef zwaaien „Mijnheer Seftou," riep zij. „Ja?" riep hij terug. „Ik hel. hier een touw. Een van de einden rit vast aan een boomstam. Ik zal het andere eind naar beneden gooien." „Goed zoo. Maar wacht u een oogen- blik,.. Ja, nu." Zij wierp het touw n lar beneden en bij pakte 1 c'. Er is een vloek, die over de wereld gaat, waaronder ontelbaar vele menschen door eigen schuld zuchten. Dat zij doen alsof zij iets bezitten en het is niet dan schijnbezit. Wij doelen niet allereerst op degenen, die zich rijker voordoen dan zij zijn, een levensstaat voeren, die boven hun draag kracht ligt, zich veroorloven allerlei dat niet in hun lijn ligt. Ieder weet, dat dit zoo is. En menigeen, die in eenvoud zijn weg gaat, verwondert er zich over, dat hij geen antwoord weet te geven op de vraag: waar doen deze menschen dat van? Maar dat men terecht die vraag stelt, bewijst, dat deze menschen hebben en niet bezit ten. En hoe dikwijls blijkt later niet, dat deze menschen in de hand hadden, wat zij niet bezaten? Erger is het, wanneer dit hebben, doch niet bezitten geldt van geestelijke goede ren. Zeer terecht heeft Jezus in vlammen de v oorden gesproken over de schijn vromen, die deden alsof zij de teere vroom heid als een vast bezit hadden en die niet bezaten. Gepleisterde graven, heeft hij hen genoemdvan builen sohoon en blinkend, maar \an binnen vol van ver derf. Of wat te zeggen van den „filanthroop", die groote sommen geeft om boven aan de lijst te staan om van de menschen ge prezen te worden. Of van den „beschaafden" mensch, wiens beschaving slechts ©en vemisje is, dat er bij de eerste gelegenheid afgestreken wordt? Of van den „vetenschappelijken" mensch, wiens heelo wetenschap in ©en klein op schrijfboekje kan, terwijl hij doet alsof „Goed zoo,' zei hij opnieuw. ,Ik zal dien jongen in een oogenblik in ve'iig- heid hebben." Jim was me ver beneden. Hij was eigenlijk slechts oen derde van den ge- heden afstand naar beneden gevallen, m tar toen Lconatd hem bereikt had, merkte hij, dat u- jongen hing aan een uitstekende tak op een plaats waar de zee vlak onder hem was, terwijl hij met écu voet in een holte vast zat. „Hou ]e vast, kameraad," liep Leonard bemoedigend. „Je zuit gauw benen zijn om veer schoenen te poetsen." Indien Jim glimlachte, zag alleen de zee liet, want er was niets anders tegen over zijn gezicht, maar het was twijfel achtig ot Jim wei glimlachte. Hij was er veel te slecht aan 'oe. Eenige oogeni likken later \oelde hij dat een hand' zijn voet vastgreep. Een plotse lmge scheut van pijn en zijn voet was vrij Een sleike arm werd om hem heen geslagen De zo„ veranderde van positie beneden hem en verdween. Een seconde of twee schreide .inn werkelijk. Maar hij verachtte tranen Hij hal geen hooge gedachten van jongens, die huilden. Toen hij echter onViekte dat hij gered was, grinnikte hij heftig en beweerde hij dat het allemaal reusachtig grappig was. Hij werd! in werkelijkheid zoo vroolijk, dat Leonard hem scherp moest toespreken om hem aan te manen zich redelijk te gedragen. „Ik kom er achter aan,' hikte Jim. „Daar ben ik van overtuigd!," antwoordde Leonard, „maai daar spreken we later wel over Iloud je nu maar aan mij vast Een doode, een gewonde. Op den weg van Sittard naar Heerlen, even huiten het gehucht Leyenbroek, is gisteren om half twaalf de Gl-jarige motor rijder J. A. Matthrjssen uit Tree beek, toen hij een vvoor hem rijdende personenauto van J. A. uit Heerlen wilde passeeren, >n aanraking gekomen met dezen wagen, door dat tegelijkertijd van tegenovergesteld© zij de een vrachtauto naderde. De motorrijder kwam met den rechtervoet in aanraking met de auto, waardoor de motor tegen den grond sloeg. M. kreeg een voetiractuur en verwondingen aan de handen. Zijn op de duo gezeten GO-jarige schoonzuster, mevr. A. Notion Desehen, wonende aan de Henegouvscbelaan te Rot terdam, die hij naar huis wilde brengen, kreeg een ernstige hersenschudding. Zij werd naar de woning van M. gebracht, waar zij in den laten middag is overleden. Ned. Herv. Kerk. Beroepen te CoJijnsplaal, ds. J. P. van Steenbergen, le 'Bie?elinge. 4-en 7-pers. wagens. - Buitenritten speciale tarieven. - Vraagt inlichtingen. - Ook voor gelegenheden, - Nieuw materiaal tot we bij het louw zijn, dat boven ons hangt. Zie je het? Goed. Vooruit maar." Ze bereikten het touw en Leonai<l knoopte het om het lichaam van den jongen. Daarna klommen zij heel voor zichtig naar den ter, waar bedrijvige han den hem tenslotte hielpen om o\er den rand te komen. Een minuut mng voorbij om op adem te komen. D.urra wend Ie Leonard zich tot Jim en zride: „Veitel ons nu <rens hoe je m die zeer ongewone positie kwam Hen je er o\et- heen gevallen, Jim, of vat dan'" Jilet boekje was hel. meneer," ant woordde Jim. „Ziet u maar, ik heb het gevonden." at. lieh je net daar over de rots ge vonden?" r'u-p Leoaaid uit. „Ja meneer. Het zal zoo Toen ik \an u weggmtr, dacht ik: Luim heeft liet weg genomen. Dat is het. Luigi Want hij zag gisteren dat ik er in schreef en hij wou het zien, maai ik zei. „Nee, Lu gda's geheim" en hij ging weg Het kon be-d, dat hij het uit mijn zak ha.l getrokken en toen hen ik hem gaan zoeken maar hij was er niet en zoo zeg ik tegen me zelf Goed' hoor, Luigi, je hebt maat zeven en >k zal je wel krijgen. En ik volgde zijn voetstappen vau de achter deur over het pad tot hier. Maar ik raak te hem kwijt over het grasveld', maar ik zag hem wee over ©en ander pad en ik xolgdc hem tot de schuur Maar daar was hij niet en ik ga weer terug hierbem en kijk over den rano en daar zie ik mijn boekje." (IVoriil '§&i V itif lh

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1938 | | pagina 7