VOOR DE KINDEREN J Het spookhos De gouden beursjes van de sleutelbloem m Wie ben ik? I W.Ce foati het baden r Zaterdag 26 April 1941 TWEEDE BLAD DER SCHIEDAMSCHE COURANT Pag. 4 Er was eens een doodgewoon meisje, dat toch zo erg graag rijk wilde worden Hoe ze aan dat dwaze verlangen kwam? Misschien waren de sprookjesboeken er wel de sduii I van Daarin las ze van prin sen en prinsessen, van paleizen en gou den koetsen, on buigende iakeien en die naren Die verhalen hadden haar hoofdje op hol gebracht, want nu droomde ze van niets and-*rs meer dan rijk te worden, zo rijk, als de zee diep. Maar zo als ik al zei, het was maar «en doodgewoon meisje met steil polka haar, sproeten een 3-/° voor rekenen en dat Manetje Jansen heette, wat ook al niets bizonders in, en maar heel weinig pnnse'jt klinkt Doch dat sloeg ons Marietje helemaal niet mi het veld, want wat voor bizon ders was er nu bijvoorbeeld aan Asse poelster, en die trouwde toch -met een prins en reed m een schitterende koets met vorige schimmels er voor. Neen, dat was het ergste met. Erger was he', dat er nergens teir wereld meer sprookjespr nsen schenen te wonen, en dal de goeue foe n en tovenaars mets meer van zien l'ct-n horen Soms speet het haar wel eens, dat ze niet m die verre oude tijd geboren was, waarin de sprookjes speelden Vaak kon ze nrtnlang al'een aan de rand van hef bos zitten dromen Dan stelde zó" zich voor, dat zij Doornroosje was of Assepoets'er of Goudhaartje in het Berenhuisje, en dan vergat ze helemaal, dat ze Marietje lansen met steü haar en sproeten uit de tweede klas was Op een keer dat ze weer zo stil zat te dromrn viel haar oog op een grote bos sleutelbloemen Zij g an sites goudig in de zon als kleine beursjes van klinkklaar goud. jGeboeh keek ze er naar Dat moesten nu eens echte beursjes zijn. zoals vroe ger de feecn gaven aan kinderen, die hun fortuin gingen zoeken in die goede, oude sprookjestijd. Manetje^zuchtte diep Een gouden beurs, bóordevo' ducaten! Als je die eens kreeg RlNGtlV^L 6 Je kent me zeker allemaal: Ik hen een glimmend ding, Dat m.iar één enkel wijsje leent, Yan ringelmgeling I Wanneer je plotseling oversteekt En voor de wielen staat, Dan roep ik: ringelmgeling: Kijk naar 't verkeer op straat. Want ik zit vast aan elke fiets, Die langs de wegen rijdt, En waarschuw steeds, terwijl mijn baa-< Over het asfalt glijdt. Je kent me zeker allemaal, Ik hen een glimmend ding. Dat maar ten enkel wijsje kent: Van ringelmgeling! •pqspij o<j van een echte fee Dan was je schat en schatrijk Wat zou je dan al niet kunnen kopen Dat was te veel, om op te noe men Fn terwijl ze al die heerlijkheden bedacht, gt beurde er wat vreemds bij die sleutelblo- nu n Uit de kelk van een bloem stapte een klem t'in figuurtje in een doorschijnend snet uww t kb ed,e haar tere vleuge Ij s en goudblond goh end haar gansden m het zonlicht H it was een fee, een echt toverfeetje, zo jen, waarvan in de sprookjes sprake is Man* f ie kt n haar oogen niet ge'o- ven Dal was haar grote kans. Verrukt klapte ze tn haar handen en nep, angstiv doordat het feelje haar v'eu- geltjes al spreidde om weg te vlieg n „0, lieie fee blijf nog wat Mag ik a s,e- blieft een wens doen?" De ^fee keek haar met groote ver schrikt-ogen aan „He, ik had je helemaal nog met op gemerkt Zit je hier allang9 Je doet me schrikkenzei ze met e «n fijn stemmetje. ,,Wa» vraag je nu9 Wil je oen wens doen?" Hel fretje lat h e parelend da! het klonk als goudc bdetjes klingeden „Ik wis nel -la1 er nog kinderen waren, die aan sprookjes g doven Liat maar«ens horen wal je zou wensen „Rijk zuil zei Ma ie'j ha-el besl st ,,'Goed" zei de fee vrienJe'ijk, „goed, tnijn kind, ik zal je rijk maken." N-i begoi Marietje te dansen en te springen van blijdschap \h. iu zal rijk zijn en in een paleis wonen mc! lakeien ei dienaren en prach tige jurk. n dragen, en „Houdt op, houdt op," riep het feefje versehr'kt „Ik heb beloofd je rijk be ma ken Maar je schijnt mij verkeo-d begre- j>en te hebben Jij wil veri ge'd en goed hebben maar dat is lang met hetzelfde als rijk zijn „Kom ga met me mee, dan zal ik je het v-er-ohi' laten zien De fe< nem .Marietje bij de hand en toen v->eld zij opeens dat ze zweven kon. „Wij zijn nu onzichtbaar voor de men sen," zei de fee, „daardoor kunnen wij onopg-_m rkt hun huizen b nnen gaan." Voort gins het en in vele, vele hui zen mc"h Marietje een kijkje nemei. Het eersl van al zweefden ze een mooi groot bui binnen, waar sierlijke en kost bare meubelen in stonden en de mensen smakelijki spijzen aten en dure kleren i droegen Maar de man, die al dat goede be/at, voelde zith toch niet rijk, want hij wilde meer, sleeds meer bezitten Daarom noot hij niet van wat hij had, maar ploe terde en tobde heel de lange lieve dag om steeds meer geld en goed te verza melen Of hel lente of winter was, of het regende of dat het zonnetje scheen, hij merkte het niet eens, en geen liedje, geen bloem of zonnestraal kon hem het geld- veratenen ook maar voor e&n poosje doen vergetm. „Is die man rijk?" vroeg het feetje ernstig. „Neen immers, hij is doodarm, want hij kan het mooie en het goede van het 1' ven niet eens meer herkennen. „Dat is zo" gaf Marietje spijtig toe, en verder ging de tocht, nu naar het prach tige huis van een dame, die zo veel bezat, dat haar huis een paleis en haar turn een park Ieék. In dat huis stond niets, dat door iets kostbaarders vervan gen kon worden, en or was niets wat nog te wensen overbleef. Temidden van aJ die pracht zat een zaam en onvoldaan de rijke dame. Ze liad niets meer te wensen o\ «r en bezat alle», wat haar hartje begeerde, alleen wist ze niet, waarvoor zij zich nu nog inspannen kon. Zij gaf met milde hand aan de arm© mensen, maar haar giften verminderden haar rijkdom niet. Zij miste er zelf niets door en voelde daardoor haar milddadig heid niet als een verdienste. Zij leefde temidden van al die piacht als een kind,.dat geen enkel spellet j" meer weet te bedenken en verveelde zich bovenmate. „Is deze vrouw gelukkig?" vroeg de fee. „Neen," zei Marietje stil. En zo gingen ze nog in vele huizen bin nen en leerde hel meisje van d fee, dat geia alleen niet rijk kan n n „Dat was «u verRielige to ht hè, Marietje?' zei de fee tenslotte, „maar nu gaan wij eens een ami ere kant van het leven te Kijken,' ei zij nam hè! meisje m-e nanr indere hui/en In sommige van die huizen warei ook wel mooie ->n kostbare dingen, doch zij werden looi de bewoners met zo belang rijk geacht. Toch waren het rijke mensen, want ze hadden allemaal een doel in het leven. De meesi-en haalden plejzier in het werk, waarmc" ze hun dige'ijks brood veiden- d<n, anderen waren gelukkig hun kinde ren vonispoedig en bhj te zien opgroeien weer anderen hielpen de me-1sen me! hun ra-ui <-n hulp en allen, of ze arm of rijk waren, 1 efden niet al'een voor zichzelf „Dit Marietjezei de fee, „zijn rijke imnsm en daarom heb ik je hun leven getoond opdat je wens eens in vervulling zal gaan en jij een rijk meisje zal wor den," "ti met die woorden verdween de fee en bet Manetje nadenkend bij de sleu telbloemen aihler „Dat is wat bizonders. Heb je 't gehoord Nol? Er rs hier een spookbos". „Met heuselijke spoken?" wou Nol, scep tisch als hi, nu eenmaal was, weten. „Jullie Lachen er maar mee, maar er wor den rare dingen verteld van dat bos. „To bias, de oude tuinman, klopte nadenkend zijn pijp uit „Toen ik een jongen was, dat~is nou laat ik zeggen een kleine vijftig jaar gebe den, was het er al niet pluis. De grootste praatjesmaker onder ons had het niet ge waagd alleen het bos in te gaan. Wed met eikaar, maar alleen, nee, daar bedankten we voor. „Jullie weet, je moet eerst voorbij de molen, en dan komt dat eenzame stuk langs het kerkhof voor je tenslotte in hel Spookbos belandt. ,„ln mijn tijd ging het verhaal dat er allerlei vreemde geluiden uit dat hos kwa men. Niemand kon verklaren waarvan dat komen kon, en daarom werd er ook ten slotte aan spoken gedacht". „Ach wat, spo1 en" snoof Han. „Als jullie me kunnen vertellen, wat het we! is", zei Tobias oip zijn tenen getrapt, „dan wil ik dat graag eens horen". „Hoe kunnen wij je nu vertellen, wat je vijftig jaar geleden gehoord hebt", riep Nol verontwaardigd „Maar het zal een vleermuis geweest zijn, of weet ik het, maar dat kunnen we nu niet meer uitzoe ken. „Dat begrijp ik" zei Tobias langs zijn Ais em boerin een gulden voor een pond boter krijgt wat moet dan de boer voor een voer hooi hebben? •ueprecd uuds nog Suissojdg Hoe kan je een vers maken va»: de jager schoot bijna een grot© bok? - j 3j-o q ajoojS uag uufiq jooips loSnf sq èmssojdg* Wie gaat er gedurig en heeft toch geen j roeten? ■pfrj op :3tussojd0 Ik zeilde mei den Noordenwind, vlak voor de wind het Noorden in. Hoe was de w«nd? •puiavtrapjoojj op apooq dnps jaq ine ui 'pinjg scav putAi op 8utsso|d{) Men vindt mij niet in 't graan Maar echter wel in 't koren Ik hen ook in de grond En ik bewoon de toren. Men vindt mij in geen tulp En Soch wel in de bloemen- Zeg mij' nu wie ik ben: 'k /al mij nog tweemaal noemen. •o iojjoj op :3u.ssojdo neus weg, „dat begrijp ik, Maarro,, als jullie erg neiuwsgier g zijn, dan valt er toch nog wel zo het een ©n ander te onder zoeken". Hhj liet zijn stem dalen tot een geheim zinnig gefluister. „Het spookt wéér in het bos. Sinds een dag of twee horen we weer geluiden Akelige k agende schreeuwen, alsalsTobias zocht na,-- passen de woorden om de griezelige situate goed te omschrijven ,maai vond er geen. De jongens haalden hun schouders op. Spoken, spoken met klaagstemmen in het holst van den nacht, dat was te mooi om waar te kunnen zijn. „Wij gaan eens kijken wat het is" beslis te Han. No! knikte; do zon scheen nog helder en warm. Dan kan een donker spookbos met vreemde geluiden je niet laten griezelen. Tobias lachte verstolen. „,Dat is flink" prees hij1, „jullie gaan naluur'ijk vannacht op het spookuur, niet? Klokslag twaa'f. Denk daaraan. Ik ben benieuwd wat jullie te vertellen hebben". Om de situatio goed te kunnen begrij pen, moet je weten dat de jongens op de Veluwe kampeerden op een landgoed, waar oom Dik jachtopziener was. Het was een oom van Nol, maar Han noemde hen voor het gemak ook maar oom. Dat was veel eenvoudiger dan al dat „gomeneer", vond hij. Het was half twaalf, toen Han zijn vriend aanstootte. „Hé zeg, slaajp je9 Kom joh, ,het is tijd, We gaan op njacht". Nol stond mopperend op. Hij' huiverde. „Koud zeg. Maar ajo, vooruit dan maar". Ze sloten de tent achter zich en liepen kalm het bos in. Hei was volle maan en do weg lag daar voor hen, zo helder of het dag was. Naar het spookbos was het zeker wel een kwartier of twintig minuten lopen. Toen ze het bereikten, was er niets bi zonders te zien, te horen nog mindei Maar opeens greep Han Nol Wij de arm: „Hoorde je dat?" fluisterde hij. „Wat?" vroeg Nol verbaasd. „Ja, je hebt gefijlk". Eii beiden luisterden ingespannen naai- het zachte, klagende geluid. Wat zou het zijn? Een spook? Dat kon niet, spoken bestaan met, wist hij steil g. „Zeg Nol, ga mee, op het geluid af, wie w-eet wat w© vinden". i ,„Best vond Nol en ze drongen 't struik gewas binnen, in de rieht-ng waarvan het gelui i kwam. Het klonk echt naargeestig, zacht huilen en af en toe een klagend jam meren. Neen, prettig was het nu bepaald met. Opeens klonk er een kreet, die Han en Nol door merg en been drong. Verschrikt en bleek keken ze elkaar aan. Wat kon dat rjn Er waren wel geen spoken, maarre Toen herstelde Han zich. „Kqtu joh, schiet op." En vastberaden liep hij door. Nu hoorden zij niets meer, alleen af en toe zacht steunen Ze waren er nu vlak bij en Np] b'eef wat aarzelend staan. Het was tenslotte ioch wel grieze.ig. „Maak voort, kerel", moedigde Han hem aan. Nol raapte al zijn moed bijeen om het spook te aanschouwen. Ze gingen door wat laag sparrenhout en toen,' daar op een open plek, daar was het spook. „Oh, Cora" riep Han verrast. „Kom dan, ouwe jongen". Maar Cora, de groot© bouvier, kwam niet. Hij kwispelde even met zijn staartstompje, maar bleef liggen. i E« toen zagen de jongens Wet pas. Naast Cora lag wat bloed. „Cora, beest, wat is er met jon gebeurd? Ach, stumper, ben je aangeschoten? en Nol knielde naast hem neer, „Hoe zou het komen dat Cora gewond is?" Han bukte zich. „Aangeschoten" zei hij kort. „Wat zal oom Dik er van zeggen? Daarom miste hij Cora al een paar dagen". „Ja", aarzelde Haa„ „het beste is maar dat een van ons om Dik gaat waarschuwen er de ander hier bij Cora blijft. Weet je wat, ga jij naar oom Dik, dan verbind ik Cora in die tijd". Nol knikt© en ging op weg Han hoe eerst nog een poosje zijn voetstappen, doch, toen ook die wegstierven, was Wij heel©- maal al'een Bang was hij niet, maar toe pleizierig vond hij het nu ook niet,, zo heel al'een. Hij stond op en haalde uit ziji zafc een klein verbanddoosje, dat hij met kamp" eren altijd bij zich droeg. ,„Zo„ ouwe jon gen, heb je erge pijn?" Com jankte zachtjes en kwispelde antwoord. Voorzichtig verbond Han de ge wande achterpoot. Het leek wel erg pijn- lijk. Dankbaar tikte Cora rijn handen. Opeens richtte Han zijn hoofd op. Hij hoorde voetstappen en kort daarop ook he bekende fluitje. „Daar is Nol warempel al weer terug"; dacht hij opgelucht, en jawel, dado'ijk daar na zag h'rj Nol en daarachter de brede ge stalte van oom Dik. Goedkeurend bekeek t deze het verband, dat Han had aangelegd. „Goed zo jongen, keurig gedaan" prees hij'. „Kom, ik zal Cora dragen. Zo trok er daar midden in de nacht een vreemde stoet door het bos. Voorop ging oom, Cora voorzichtig dragend, daar achter Han en Nol. Een week later braken ze hel kamp op en toen ze naar huis gingen, werden ze uitgeleide gedaan door een geheel gene zen Com, die vrolijk om hen heen sprong Of Tobias nog aan spoten gelooft, verhaalt de geschiedenis niet h T A. m s

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1941 | | pagina 8