Komkommertijd voor de zeeslang Toen de viool zong P. JSot ïjfis Oen van die stralende, zonnige Öagen die ik ato zee verluierde, dat ifc fip de wandeling over iets grauws strui kelde. „Geneer Je niet", mompelde een sla perige stem verontwaardigd, „je viel daar over niets Wzonders". Nu werd ik toch meuwsgierig. „Niets bfzonders", zei ik, „wat ben je dan? Je lijkt een beetje op dat ding uit het liedje van Chiel de Boer, je weet wel: ik ben een gumnriwaterslang, een meter 25 long". „Ik spuit niet, ik bijt als je niet op past. Zie je Jiet .dan nog niet, jong - van een uil, ikben Be Zeeslang met twee hoofdletters alsjeblieft in de krant". „Die Zeeslang", zei ik verveeld, „ik heb niét de minste lust over je te schrijven. Iedere krantenlezer zou dat stukje - over slaan. Je bent vreselijk afgezaagd. „Zo", stoof hij op. „afgezaagd zei je, hè. Vroeger was ik anders goed genoeg. Hoe veel keer heb ik jullie niet aan copie ge holpen als de Augustuszon het laatste greintje energie en inspiratie uit jullie her senen gebrand had, en je vulpen doelloos tussen je vingers bengelde. Ban viel bet juf- lie plotseling in, dat ik er ook nog was." „Nu ja, dat kan nu wel waar zijn, maar er gebeurd tegenwoordig zoveei. We heb ben 'geen zeeslang meer noodig." „Ik vind het treurig", klaagde hij, „ifc ^ad vroeger altijd zo'n goeder-pers en ik- hoordé werkelijk tot de bekende persoon lijkheden. Is roem dan zo vergankelijk, Is het publiek dan zo ondankbaar? Ik kim, neen, ik wil het nog piet geloven." „Hoelang ben je al hier?" informeerde ik. „Dirie dagen", zei hij sqmber. „Heeft iemand je al ontdekt?" „Neen." „Nou, dan spijt het me voor jou, maar dan heb je je roem al overleefd." „Zou je denken?" zei hij strijdlustig", zou je werkelijk denken dat men voor de laatste afstammeling van een eeuwenoud geslacht eenvoudig geen belangstelling meer heeft." Maar", hernam hij boosaardig, en hij wees beschuldigend met een stekelige staartvin in mijn richting. „Het is jullie schuld dat het mij zo vergaat. Ja,kijk maar niet zo onnozel, het zijn de lui van jouw soort, van die slappe ridders van de vulpen, die mijn glans deden verbleken. Waarom schrijven jullie nooit eens een bé- hcorlijk stukje over mij en vernielden eens hoe mijn familie stamt uit 'n reeds eeuwen verstreken tijdperk, dat jullie in je geschied en aardrijkskundeboekjes niet eens meer terug kunt vinden, omdat het teruggaat tót vóór het ijstijdperk. ,Ha, dat was een heerlijke tijd. Daar heb ik' mijn grootvader maar al te véél van heren vertellen. Zelf wist hij het he laas ook nog maar uit de overlevering. „In die tijd waren er nog geên mensen geen verwende badgasten, die eens heerlijk Drie opscheppers .ene zei: zag een tot V0Z Ja' tijp zat. ^lï^Ée, bö wja# wég". De tweede zei: „Een kater, dik t en -rond, verslikte zicjh! van ^briJd, ,,-ïioen -bij mij ginder aalg". j De derde sprak: „Een tot vier, vijf, j Zjag 'ifc' en wilde hen te lnj>, „Maai geen kwam voor de dag". 1 fctonSc opeens een luid gemanw, ^aauw, -mdaaiW, üdhog, toog, khog, khogj. s «stoven onze.uefcinga toen hlard ze konden weg.' wilden griezelen, geen journalisten, die niets heiei's wisten te verzinnen dan jc te laten optreden voor het publiek. „ïoen beheersten wij de landen eri zon en luchten. Ja zek'er, kijk-maar niet zo ver wonderd, "in die tijd 'waren er. in jorize familiov;die vlogen, lahg '"tópr-jullioj ron kende niachines.de hemel cmyeihganaakten, teen doorkliefden, wij reeds de oceanen, lang, lang voor jullie notendopjes op de haren dansten, toen-schreden wij-met reu zenschreden over de.garde, als.alleenheer sers, alleenbezitters der wereld." „Je snijdt zo griezelig- op, dat ik het er ondanks de hitte, koud van krijg," zei jk schamper. „Toch is dat een stukje geschiedenis, dat je 'niet meer vergeten moet, als er ooit nog eens een tijd aanbreekt, da t hét weer de nibêite waard ''is óin 'óver de zeeslang te schrijven," zei hij hatelijk. „En nu zal je eens zien," pochte hij verwaand, „wat qen sensatie ik nog teweeg brengen kan onder de badgasten. Daaruit leer je misschien, dat ik nog wel een stukje in de krant waard ben." Met een bliksemsnelle beweging schoof hij van het strand in-zee. Hoog spatten de golven op, trots hief hij zijn monster achtige "kop boven het klievende water. „Ah mammie," jubelde een jongetje, „kijk eens wat een prachtig gummibad- beest. Ik wil er ook zo een hebben." - De -moeder keek maar - even op van het geïllustreerde badnuramer in haar hand; „Wel aardig," zei ze' wat mat, „maar gummibeesten kan je niet meer kopen? wees blij dat ik nog tijdig een badmuts voor je heb kunnen krijgen." - Maar het jochie bleef drensen. „Ik wil ook zo'n gummibeest,, net zo'n gummi- beest," griende het. Door dat gejammer schoten een paair schoenmakers wakker, die, ook al met var cantie, in het warnie zand waren inge- dut. Ze keken langs bel wijzende vingertje van het dreumesjochie ,in zee. „Tjoe," zei de een. „Waremeple," zei de ander. „De zeeslang," beiden. En leen waren ze plotseling op de been en holden wat ze konden naar een roei boot. Een zwaaide een vleesmes als een harpoen door de lucht. ,Do verbaasde bad man stond maar. niet zo zijn bootje af. „Wat mot dat," informeerde hij nors. „De zeeslang," hijgde^., ,de-beide lappers, „tientallen meter slanggnleer, die moeten we vangen.'.' ,,vu. Dat vond instemming.- Ook de badman had een paar schoenen, die nodig ge maakt moesten worden én .velen van de badgasten verkeerden in,hetzelfde geval en sloten ziel. geestdriftig.jaan. De jacht, he- gon. ,.y Maar de oude, wijzezeeslang vond deze toekomst een weinig,.yo-emrijk einde voor de laatste der IcMyosfturussen en hij redde zich in een sma'dqlijke, bliksemsnelle vlucht, dook diep Jn de,-.,zilte golven en nam zicli. heilig, voor zich niet meer te vertonen voor er rustige,r tijden zouden aanbreken, waarin de mensen weer meer belangstelling voor het, griezelige, dan voor hun 'kapcite schoenen „zouden hebben.. - Maar zijn stukje, in de, 'krant krijgt hij toch'. r'v - •'•Bene, tweeS, drjéë> jÉdtesjnóg- een h'alf' uur, ttweed, drieë,en j de'' jóngens?^gaah allen op de fiets er'op uit, eene, twoeë, en hij kon niet wegkomen, voor hij liet volle uur die vervelende vingeroefeningen had gespeeld. - Gespeeld, note ja, zo ton je "h'et noemen. •Maar de mijnheer van do «overkant smeet, toen hij nog nauwelijks 'begonnen was, met een -nijdige ruk zijn raamdicht, en do biiren: .zetten ofpj volle kracht hiten radio ■aan om de lieflijks klanken, die hij1 aan zijn instrument ontlokte, niet te lioreri. Nou, hij kon die mensen best begrijpen; zelh-vond h5j zijn gejammer ook geen feest voor de oren. Maar hjij moest niu eenmaal' van vader. „Elke dag een vol .uur studeren" luidde »h'et consigne. Geertjan dacht nog wel eens wrevelig terug, aan die roekeloze bui, waarin hij vader om een viool had gevraagd. Toen Jeek hem zo iets wonderbaarlijks. yv.'-yry-ty t. komen! (Eén i.riimestra&rgleed, juist' óver liét jglanzéndiz'warte deksel.' Verwonderd hleef de jongen luisteren. Het -gesteun hield aan, ging over in een klagelijk gekerm, zacht, heel zacht, maar erg doordringend en ijseïij'fc vals, niet om aan te horen, zo vals. Geertjan. hield het niet uit en was met een paar haastige passen bij de kist, rukte haar open en nam de kermende viool ér uit. Er voer een lange zucht van verlichting door haar snaren. „Gelukkig," zei een klein melodieus stemmetje, „gelukkig, dat je me wakken maakt. Ik droomde zo vreselijk naai-." „Wat droomde je clan?" vroeg de jon gen. „Dat vertel ik liever niet. Je zou mis schien boos worden." „Zeg het toch maar!" „Nu, ik droomde, dat je weer op. mij Wie kan het raden? Met s testje-me denb-ak vel. Met ,1' ben. ik- eeii meisjesnaam, Met ig een stad; in - 't Zeeuwse "land, Met -p zit ifc sarris yoorthet reunite.. •seoj 'S30Q 'sooi 'soo'g :3uissofdo Met -g ben ik! eenVlaamse stad. 'Met-V 'ben ik een man. Met k iets dat je zeker kent. Rjaad nhi maai wat je ton. 'iuoa riueö- ïbuissojdo Zwart als een moriaan stefje miij naar binnen gaan; Maar -wat er van <iuöj 'óverBlpt ïa -ia een korte tijd' vergrijsd. i '{oopfcwfg ':3utsso[(Io Kwam dat.dOor de concerten, waar hij des. tijds heen had mogen gaan? Dal was eerst spelen. Zó had Jiij het ook willen\leren. Vader had verrast naar zijn pleidooi geluisterd. Zelf heel muzikaal, had hij dadelijk veel vOor het plan gevoeld en binnen korte tijd liad Geertjan zijn vurig gewenste -viool in'handen. De teleurstelling liet niet lang op zich' wachten. Wie had vermoed dat er'zo'n verschil is 'tussen -ricol willen spelen en viool kun. nen spelen. Die stuntelige, vaak half valse tonen, w.as dat alles wat hij kon? „Studeren", raadde vader kalm, dan komt •het -wel. Maar voor Geertjan was er al gauw liet pleizicr af. Iiij kende er immers niets van. 'Moest hij daarvoor elke "dag een vol - uur 'van zijn vrije tijd offeren. Liefst hield hij er vandaag voorgoed mee op. Maar .vader bleef op zijn stuk staan. Doorzetten. .Opgeven is kinderachtig; dat doet geen flinke vent. Dus bleef Geertjan studeren, maar hoe? Het Jeefc wel alsof hij h'et de viool .Wwai. lijk -nam, dat zijn ongeoefende vingers er nog geen muziek aan kónden ontlokken. Als Geertjan studeerde, herinnerde vader' ziclh'. ;een dringende afspraak en moeder dronk 'haar thee iri de tuin. De «viool kreunde onder Geertjan's kunst bewerking. Dat ging zo nog een poosje door. Er .waren al een paar buren mét ge- voelige «oren verhuisd, en Geertjan wae nog altijd op voet van oorlog met z'ijin. viool, .toen h'ij eens midden in,het pintje van de nacht wakker werddooreen ge. luid, teen akelig geluid. Het drong hem door merg en been. Het kwiatn vian h'eel .dichtbij, dochjfcLoriki' toch-gesmoord v-Met een rule -zat Geertjan overeind', en keek speu rend rond. Het geluid scheen 'uit"de vioolkist"te studeerde.. De snaren trilden, als rilden zij bij- de;'herinnering. „Vindt je dat dan zo akelig? Ik wist niet, ..dat èen 'viool er zich iels van aan trok! dat c-r, met haar geoefend werd." „Noem je dat oefenen?" zei de viool een tikje schamper. „Ach, je kan het natuurlijk niet hel pen, dat je - vingers zo 'ongeoefend zijn. Maar waarom ben je zo -ruw met mij, waarom kras' je maar door 'als je hoort dat ik er vals van ga zingen. Je zal mijn mooie, stem nog helemaal bederven en mijn vorige eigenaar was zo trots op, lïaar. Ach, ais hij me eens kon horen in zó'n oefenuurtje, ik denk dat hij me direct kwam halen, ook al kostte het hem veel geld cn is hii arm." „De uren, dat hij mij liet zingen, heb ben mij verwend en kieskeurig gemaakt. Je ruwheid en domme plichtmatigheid ma ken, dat ik nu schor schreien moet in plaats van fe zingen." „Kun je dau werkelijk zingen?" vroeg Geertjan. «0, ja," antwoordde do viool drome rig, „nu nog wel. Luister maar, ik her inner mij nog een'melodie; die ik altijd voor mijn meestér zong. Luister!" En toen voer 8e nachtwind door haas snaren, en de viool zong, een zuiver. me« lodietje, zacht en vleiend;- dat Geertjan wonderlijke ontroerde. - Lang bleef liet stil, toen de laatste klank verwaaid was. „Het spijt mij, dat ik je zo mislian- delde," zei Geertjan onhandig, „maar ik had ook nog nooit je stem gehoord. Nu ik die keii, zal ik proheren je geen pijn meer té doen." Van die tijd af -begreep Geertjan zijn viool beter en leerde, haar tenslotte te laten zingen, alsin de. gelukkige tijden, dat' zij "bij haar oude meester-was. - IO, yro«f m«j op; VOOKjER WCH» pi^oeoi «>OtO <i».nocÜ! j

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1941 | | pagina 8