9
van de kabeljauwen waren. De hoeksen waren in 1483 uit Utrecht
gejaagd en dwaalden sinds die tijd zonder hoop en zonder rust
door de Nederlanden,tot grote overlast hunner vrienden."Welk een
eindeloos sukkelen",roept Van Alkemade bij gelegenheid uit in zijn
relaas over de tochten der hoeken, die hij beschrijft als;"Een
eeuwige ballingschap die voor al de ongeziene handeling van
's-Lands vrijheid en geregtigheden, niet langer draaglijk was voor
de dappere mannen die zoo edelmoedige zielen in edele lichae-
men voerden".Onder dezen bevonden zich velen die van Utrecht
afkomstig waren en de naam Brederode droegen; zoals Heer Rei-
noud van Brederode, Ridder der orde van 't Guide Vlies en zijn
vrouwe Jolente van Lalairi, waarvan Van Alkemade vermeldt :"Bed-
genoote van geen langwijlige vreugde,maar welke al vroeg, en kort
na elkaar in het graf gevolgd twarenLZij hadden eenige kinderen,
en onder die een minderjarige zoon, Jonker Frans van Brederode
nagelaaten, die op den één en twintigste van de Lentemaand in het
jaar 1466 ter wereld gekomen, door zijn voogdes al bij tijds in den
Hooge School te Leuven was bestelt, en nO. naar bij het twee en
twintigste jaar zijnes leevens bereikte"
Deze Frans van Brederode, als opperbevelhebber van de hoeksen
in Rotterdam, wist dat de beste verdediging de aanval was, en liet
daarom in de jaren 1488 en 1489 niet na, met zijn troepen de steden
en dorpen rondom Rotterdam aan te vallen en te brandschatten-
.Echter niet altijd met evenveel succes.
De activiteiten van Frans van Brederode worden door yan Alkema
de in zijn boek uitvoerig beschreven, op een manier die niet
ontbloot is van humor, hetgeen voor die tijd zeldzaam moet worden
geacht. Vele malen worden Schiedam en de Schiedammers in het
boek genoemd, en lezenswaardige feiten gegeven uit de historie
van Schiedam. TKistorie se repète" zou men het boek lezend
kunnen zeggen. Ook in 1488 en 1489 waren het Utrechtse Bredero-
[desl die de Schiedamse binnenstad probeerde te vernielen of af te
breken. Het boek van Van Alkemade, bevat zoals hierboven reeds
vermeld "bijlagen en bewijzen". En één van die bijlagen luidt als
volgt: "De Heer Petrus Opmerus (Een Nederlandsch
Geschiedschrijver uit een aanzienlijk geslacht van deez naam,
geboren in 1526, gestorven in 1594'; volgens het Algemeen Nood
wendig Woordenboek der Zamenlevingl" in zijne beschnjvinghe
van Martelaren, Decad, 2 1 b 7 wiens vertaalde woorden, wegens
suijnighei,di der Schiedammers, en de ingestelde en gevierde Dank-