Twintig minuten later waren al vijftien slachtoffers van boord gehaald,
allen met ernstige brandwonden. Zij werden overgedragen aan de in
middels gearriveerde Rode Kruiskolonne.
Tegen tienen klommen twee inspecteurs aan boord van het schip. Ze
kwamen niet ver. Hun ondergeschikte Hoek riep hen toe te verdwijnen.
Er kwam nog een klap. De beide politiemensen vluchtten, terwijl de
alarmsirene opnieuw loeide. Vrijwel tegelijkertijd ontplofte de olietank.
Een deel van de pijp werd weggeslagen en zwarte rookwolken kolkten
omhoog. Op het dek jammerden de gewonden; de redders waren zelf
slachtoffers geworden. Politie, brandweer, werfpersoneel, niemand aar
zelde. De reddingsacties begonnen opnieuw. Maar nu nam men minder
risico's. Om vijf voor half elf werd het hele schip ontruimd, omdat men
een nieuwe explosie vreesde. De gewonden bleven wanhopig achter.
Benedendeks woedde een brand en de vlammen kropen nader. De derde
ontploffing bleef uit, na enkele minuten haalde men de overige gewon
den van boord en bleef verder op een veilige afstand. Toch wist niemand,
of alle overlevenden nu uit de gevarenzone waren. In ieder geval lagen
er nog lijken.
Inmiddels was de stad in beweging gekomen. Een grote menigte ver
drong zich voor de toegangshekken van de werf, vrouwen van het perso
neel, kinderen, sensatiezoekers. Het lukte niet de straat vrij te krijgen.
Ook al werd nog zo vaak gezegd, dat bij een volgende explosie iedereen
gevaar liep. In de hospitalen heerste grote consternatie. Rijen zieken
wagens leverden de gewonden af. In de hal van het gemeenteziekenhuis
werd een opvangcentrum ingericht. Bezorgde familieleden van Wiltons
personeel blokkeerden de telefoon en belegerden de ingang.
Verplegend personeel uit heel de stad arriveerde - soms liftend - bij de
ziekenhuizen. Een licht gewonde vertelde tegen de Schiedamsche
Courant 'Het ging zo vlug, mijnheer, wij zaten erin voor wij het wis
ten en hoe wij van de schuit gekomen zijn, weten wij niet meer'.
De voorposten van de medische verzorging bij Wilton werkten op volle
toeren. Zes artsen hielden toezicht op de eerste hulp. Er was gebrek aan
brancards. Op planken werden sommige gewonden naar de auto's ge
dragen.
Maar niet zonder troost. Direct na de eerste klap was een uit zijn krach
ten gegroeide geestelijke met krulhaar op de werf gearriveerd, kapelaan
Haselaar uit de Gorzen, die in de hele stad befaamd was om zijn werk
onder de arbeidersjeugd. Onverschrokken waagde hij zich zelfs beneden
deks om de slachtoffers geestelijke steun te bieden en als dat nodig was
de laatste H. Sacramenten. Hij werd er een soort Volksheld door en