Odat Schiedam
stad van melancholie en tragedie
Als men het is binnen gekomen door een lange, sliertige straat, onge
zellig van rommelige nieuwheid, beplant met miezige boompjes, dan
komt men na eenige minuten pas in het zwarte, groezelige lichaam van
de oude stad. En dan ook eerst ziet men er de ouderwetsche havens
zonder menschen, zonder schuiten, met blinde huizen, bedekt als onder
een asch van verlatenheid. Een groote ramp schijnt als over de stad ge
streken, die de woningen in angst heeft doen sluiten, de menschen van
de straten heeft gejaagd, de rinkelbelletjes der winkels tot zwijgen
heeft gebracht, het gras tusschen de puntige keien heeft doen opgroeien.
Een kerktoren doet uit de hoogte lummelige, flodderige geluidjes neer
druppelen in de verlaten straten. En telkens ziet men aan de haven plat
te, pakhuisachtige gebouwgevels met kleine deuren, waar mannen met
opgeslagen broekspijpen en roode borstrokarmen in en uit scharrelen,
vaten rollen, met water morsen. Hier en daar steekt een houten spoe-
lingpomp aan den waterkant haar pijnlijken arm omhoog, onder welken
's middags boeren uit den omtrek hun schuiten met spoeling komen
vullen, 't Zijn branderijen en distilleerderijen, omzwermd door mannen
in versleten kleeren, gedoscht in regenjassen, die toezicht moeten houden.
Een zoete, kleffige, lauwe stank wasemt uit de deuren, uit de grachten,
waar in de nabijheid van grootmondingen, dampjes van warm water
over drijven, groote gootsteenen gelijk van reusachtige knoeikeukens,
een gekledder van viezigheid, een geflodder met water, van iets dat
toch nooit is schoon te krijgen, een gevecht tegen lauwe stank, die uit
alles opstijgt, uit de deuren, van de gevels, uit de grachten, van de
straatsteenen.
En deze gorigheid wasemt zoo over je heen, dat je neiging gevoelt om
je kleeren strak tegen je aan te trekken, om toch nergens tegen aan te
komen, geen zoetig vuil met je mee te sleepen, geen geplas van vunzig
spoelwater over je voeten te krijgen.
En het vet van steenkolenrook, het groezel van aangebakken vuil, de
vergoring door nonchaleering van een stil stadje, dat nog suffig, slape
rig, geeuwerig de oogen moet openen voor deze tijden, maakt hen, die
aan deze omgeving niet gewoon zijn, beklemd en stil. 19