Havenkerk 1824 -1964
16
Mensen tellen hun leven in jaren, kerken in eeuwen. In dat opzicht
is de Havenkerk nog maar een jongeman, vergeleken bij de Grote Kerk
aan de Markt. Maar de 140-jarige leeftijd van de kerk aan de Lange Haven
beslaat bijna hetzelfde tijdvak als de periode van de hernieuwde bewust
wording der Katholieken in ons land, en daarom is het een interessante
datum. De Havenkerk was de tweede kerk in Noord-Nederland, die het
waagde een echte toren boven de stadsdaken uit te steken
Nog een tiental jaren later zou ditzelfde drieste feit in Rotterdam een
scherp protest uitlokken, toen de Houttuinse kerk haar kruis boven de
huizen hief. En de periode van moeizaam onderhandelen, van de op
bouw en van de inzegening der Havenkerk op 14 November 1824,
tekende zo sterk de sfeer van de Rooms Katholieken uit die dagen, dat
het de moeite waard is haar op te roepen.
Tot dan toe kerkte de Rooms Katholieke gemeente van Schiedam in
het gebouw, dat tussen Korte Haven en Dam gelegen was, schuin tegen
over de Oud-Katholieke kerk. Het was een flinke behuizing geweest;
weliswaar nog een echte schuilkerk, want aan de buitenkant mocht het
gebouw niet als kerk herkenbaar zijn. 13 Juni 1774 was de eerste steen
gelegd. Maar reeds in 1816 was het gebouw veel te klein geworden. De
opkomende jeneverindustrie had grote groepen arbeiders naar Schiedam
gelokt en een zeer groot gedeelte van hen was Katholiek. De parochie
groeide uit tot 3600 gelovigen, ofwel 35 procent van de toenmalige
stadsbevolking. En zo'n mensenmenigte kon de schuilkerk aan de
Korte Haven onmogelijk bedienen. Dus begon men te spelen met het
denkbeeld om een grootse kerk te bouwen. Maar met het plan rezen de
moeilijkheden.
De Napoleontische oorlogen waren wel geëindigd, maar hun nasleep van
armoede en gebrek lag nog over Europa. Bovendien was de samenstelling
van de Schiedamse parochie niet erg rooskleurig op financieel gebied;
een klein aantal gegoede notabelen en een zeer grote groep straatarme
arbeiders. Het totale benodigde kapitaal bijeenbrengen was onmogelijk.
De enige uitweg was koning Willem I om subsidie te vragen. Daarom
stelden pastoor Van Beekom o.p. en de kerkmeesters Jan Nolet Jr.,
J. Beukers en P.A.J. d'Aquin een brief op, waarin zij uitvoerig de situatie
uiteenzetten en Zijne Majesteit zeer onderdanig verzochten hun een bij-