niet uit het ledikant te vallen. Toch gebeurde dat maar al te vaak.
Op een goede (of kwade) dag kwam er een hele zending bruine verf. Ik
weet niet wie die gulle gever was, maar het was wel een ondefinieerbare
kleur bruin. Deze verf was bedoeld om het hele jongensgebouw aan de
binnenkant eens een mooi opfrissertje te geven. Wij hebben toen enige
maanden in de leegstaande schoollokalen gebivakkeerd en daarna mochten
wij weerverhuizen naar de jongensafdeling. Nou, de bruine verf was goed
besteed hoor Alle plaatijzeren ledikanten waren bruin. De vloer van de
slaapzaal ook. De speelgoedkastjes, de tafel en banken, de deuren, alles
was mooi glimmend bruin. Het was werkelijk een lust voor het oog
Alleen de vloer in de speelzaal bleef niet zo mooi, maar dat kwam omdat we
wel eens onze schoenen vergaten uit te trekken. Maar het leven ging gewoon
verder. We speelden en stoeiden, dat het een lieve lust was. Op een dag
waren we zo intens aan het stoeien, dat de hele kast met geëmailleerd
servies voorover viel. De beelden die op de kast stonden, dat waren Maria en
Jozef, hebben het niet overleefd.
Wassen en Baden
Doordat alleen de speelzaal verwarmd werd met de bekende Salamander
kolenkachel was het in de winter in de rest van het gebouw behoorlijk
koud. Vooral de slaapzaal was een vrieszaal. We hadden nog puur geluk,
dat alle loden waterleidingen langs de buitenmuur bevestigd waren.
Bij een paar graadjes vorst was het meteen raak en zaten we soms weken
zonder leidingwater. Er zijn daar heel wat emmers water naar boven ge
sjouwd, naar het waslokaal, 's Morgens lag er wel weer een laag ijs op, maar
een kniesoor die daar op lette. Wanneer je de kans kreeg om je te wassen,
was het wel een sport, om vlug je haar te kammen, want dat bevroor al
gauw. Je handdoek kon je gemakkelijk tegen de muur aanzetten.
De centrale badkamer was in het hoofdgebouw. Die was uiteraard ook niet
verwarmd, maar er was god zij dank wel lekker warm water. Tot een zeke
re leeftijd werd je door de zusters gewassen. Wanneer je dan het geluk had
het eerste aan de beurt te zijn, trof je een droog badhemd. Daar was er maar
één van en daar moesten we elk op z'n beurt gebruik van maken. Maar
meestal was ik de derde of vierde man en dan rilde je toch wel even, wan
neer dat kouwe natte badhemd over je smalle schoudertjes viel.
Gelukkig behoorde ik niet tot één van de pechvogels die in bed plasten.
U kunt zich wellicht wel voorstellen, dat daar verschillende kinderen mee
behept waren. Voor die bedplassers hadden de zusters een ouderwets
paardemiddel. Dat hield in, het kind enkele tellen met z'n blote bips in
een teil met ijskoud water te dompelen. Of het nu zo'n erg goed systeem
was, betwijfel ik heden ten dage nog wel.