13
commissie gaarne ziendat gedeelten, die oudheidkundig van belang zijn
aan het museum werden afgedaan".
Dat de w andbekledingen die het museum in 1927 verwierf afkomstig
waren uit het huis Hoofdstraat 111 is dus duidelijk. Inderdaad werd het
pand kort daarna afgebroken in verband met de doorbraak van de Lek
straat. Op de foto zien wij hoe weinig er nog over was van het trotse
18e eeuws herenhuis, dat het eens geweest moet zijn.
Gerrit van Capel, die het in 1805 kocht, vestigde er een logement in,
gunstig gelegen voor zeelieden, en dat is het een groot deel van de 19e
eeuw gebleven. Een gedeelte van het huis werd onderverhuurd aan andere
families; b.v. omstreeks 1830 aan een visiteur te water met zijn gezin,
en later aan de schoonfamilie van Gerrits dochter Maria Athalia van Dijk,
die getrouwd was met een timmerman, maar zelf het het bedrijf van haar
vader voortzette. Na 1875 was het huis eigendom van een koopvaardij
kapitein, Theodor Joseph Niedfeld geheten. In 1901 waren er vijf onder
huurders en in 1918 werd het door de gemeente onteigend aan Mels Bijl,
bleker van beroep, die veel scheepswassen verzorgde. In 1924 werd er
voor het laatst iets hersteld aan het interieur na een klacht van rijksveld
wachter Tilman, die er toen woonde, betreffende scheuren in het plafond
en wijkende muren. Het rapport van de woningdienst meldde, dat de
oorzaak van de steeds groter wordende scheuren te zoeken was in de
waterkerende dijk, die direkt langs de zij- en achtergevel was aangelegd,
die nog steeds aan zakking onderhevig was en het pand medenam.
Op de foto zien we, dat de originele raamindeling verknoeid was en het
huis verveloos en verwaarloosd.
De wandbekledingen getuigen van een andere tijd, toen huizen als dit,
het een na het ander uit de grond verrezen, vlak na de helft van de 18e
eeuw. Wanneer de stukken bekleding, die 50 jaar op zolder opgeborgen
zijn geweest, voor het eerst weer eens worden uitgerold, blijken twee
ervan even hoog en wel twee maal zo breed te zijn als de bekende tafe
relen uit de aula. Het eerste "Jozef verkocht naar Egypte", meet
273 x 516 cm. Het biedt de aanblik van een weids berglandschap met
exotische plantengroei en wilde, scheefgroeiende palmen. In het midden
de groep midianitische kooplieden, eenvoudig gekleed met petten op
het hoofd. Ze bieden Jozef, die er uit ziet als een kind, te koop aan
de Ismaeliet, die zeer exotisch is met een buitenmodel tulband, een
geruit lang gewaad en een zwaard tussen de ceintuur. Rechts in de voor
stelling twee merkwaardige kamelen, met een tent op de rug. Ze worden
begeleid door twee knechten. Op de voorgrond koeien. Links op de
voorgrond en wat meer naar achter nog enkele figurengroepen. Opvallend
is ook hier de fijne atmosferische behandeling van het berglandschap,
naast de toch wel wat onhandig geschilderde figuren.