de orders van de telefoonmaatschappij gesteld, terwijl de gemeente
jaarlijks aan de maatschappij een vergoeding zou betalen van f. 50,—
voor verwarming en voor verlichting en verdere kosten uit de nacht
dienst voortvloeiende.
Omdat de nachttelefonist door de gemeente aangesteld zou worden
meende deze instantie een geschikt persoon gevonden te hebben, nl. de
torenwachter.
De torenwachter was tot nu toe aangewezen om bij brand in de nacht
daarvan de eerste waarneming te doen. De gemeentelijke instantie
erkende meer de historische waarde dan het praktische nut van deze
funktie en had er daarom geheel geen moeite mee om deze betrekking
op te heffen. De torenwachter voelde ook wel iets voor het baantje
van nachttelefonist. Toen eenmaal het voorstel gedaan werd in een ver
gadering van de gemeenteraad en het tevens werd goedgekeurd, was het
juist deze torenwachter die roet in het eten gooide door aan te voeren
dat doofheid hem zou beletten de opdracht naar behoren te vervullen.
De vakature werd nu aan het Raadhuis aangekondigd en daarop volgden
15 sollicitatiebrieven. De sollicitanten, in leeftijd variërend van 23 tot
65 jaar, bleken allemaal wel een extraatje te willen verdienen. Toch
werd uit deze lijst geen keuze gemaakt. Het was Th. Heezen, werkzaam
bij de waterleiding, die voorlopig voor 6 maanden werd benoemd tot
nachttelefonist ingaande 1 juli 1902.
Na enige tijd bleek dat de instelling van een nachttelefonist zeer goed
voldeed. De werfknecht van de dienst Gemeentewerken werd aange
wezen om op zondag van 7.50 uur tot 10.00 uur 's morgens en van
2 uur 's middags tot 10 uur 's avonds de telefooncentrale te bedienen.
AFLUISTERSCHANDAAL
Bleek het merendeel der aangeslotenen tevreden te zijn met de onafge
broken openstelling, ook kwam er wel eens een klacht binnen.
Op zondag 4 maart 1906 werd er een telefoongesprek gevoerd tussen
een tweetal familieleden. In dit gesprek werden op schertsende wijze
enige woorden gewisseld, welke naderhand door de dienstdoende
telefonist werden overgebracht aan anderen. Het was nl. het dienst
meisje van één der abonnees, die deelgenomen had aan het gesprek, die
haar baas vertelde dat er bij haar thuis over dit telefoongesprek gesproken
was, o.a. dat er in dit gesprek zo gevloekt was. Nog afgezien van het feit
dat dit ten enenmale onjuist was, vond de abonnee het een kwalijke zaak
dat gesprekken afgeluisterd en doorverteld werden. Reden waarom hij
verzocht, in 't belang der maatschappij en in dat der geabonneerden het
telefoongeheim te willen eerbiedigen en zodanige maatregelen te
nemen als nuttig en nodig geacht zouden worden, zodat hij in de toe
komst van geheimhouding verzekerd kon zijn.