Branderij Wèsterkade 10 b
13
Op 7 juni 1977 brandde op de Westerkade 10b, op de hoek met de Wa
rande, een voormalige branderij uit. Door de hitte zijn delen van de gevel
ontzet, en het is nog maar de vraag of het pand behouden kan blijven.
Een besluit daarover is nog niet gevallen. Het gebouw was sinds 1952 in
gebruik als pakhuis van de Fabriek voor Machinaal Breeuwwerk, en als
zodanig opslagplaats voor balen katoen.
De classicistische gevel, met houten daklijsten, heeft de bekende branderij
indeling: de ingang uit het midden, met links één venster waarachter vroe
ger de stookketels en koelkuipen; rechts twee vensters, waarachter de bat
terij beslagbakken. De inrijpoort heeft hardstenen pilasters en de sluit
steen boven het halfronde bovenlicht, dat al sinds lang door een schot is
gedicht, vermeldt verminkt het bouwjaar: 186? het laatste cijfer is on
leesbaar. Voorts bevindt zich links onder in de gevel een hardstenen ge
denkplaat, waarvan de tekst volledig is afgesleten.
Toen de Nieuwe Haven tussen 1850 en 1860 nagenoeg was volgebouwd
met branderijen, moest worden omgezien naar nieuwe terreinen. Deze
dienden aan een gracht of haven te liggen in verband met de aanvoer van
grondstoffen, maar ook omdat veel water nodig was voor het productie
proces. Twee raadsleden, de heren J.B. Nolet en Mr. L.G. Greeve, legden
in december 1859 aan de gemeenteraad een uitbreidingsplan voor, dat
ondermeer voorzag in een nieuw aan te leggen haven, die een verbinding
zou moeten gaan vormen tussen Nieuwe Haven en Maas. Dit plan is in de
loop van 1861 en 1862 uitgevoerd. Als eerste fase van het verder nooit
voltooide havenplan werd de Westerhaven gegraven: 175 el lang, 45 el
breed, 4 el diep, met kaden van 25 el breed, voorlopig door een spuika-
naal verbonden met de Maas.11 Direct toen de plannen bekend werden
(het gemeentebestuur besloot op 4 april 1860 zelfs om ze in druk uit te
geven ten behoeve van belangstellenden), kwamen verzoeken binnen voor
de koop van terreinen langs deze nieuwe, in aanleg zijnde Westerhaven.
Zo vroeg Jacob Tak, korenwijnstoker en koopman, binnen de stad Schie
dam woonachtig, op 13 augustus 1860 aan de Gemeenteraad, voor de
bouw van een branderij, grond te mogen kopen:
van het weiland gelegen in het Westfrankenland, ten oosten van den
Heer H. van Hoven, ter breedte van plus minus 25 Nederlandsche Ellen
en ter diepte tot aan en tegen de Branderij van den Heer G.J. Bertels." 2)
Maar al snel kwam hij op andere gedachten, en een gewijzigd verzoek
werd bij een schrijven, gedateerd 24 september 1860, ingediend. Het ging
toen om: grond ter breedte van 34 Nederlandsche Ellen langs de
nieuw te graven haven en 30 Nederlandsche Ellen diepte langs de singel
(bedoeld wordt de singel, die volgens plan midden door de Warande was,
1) Dr. H. Schmitz: "Schiedam in de tweede helft van de 19e eeuw", pag. 154 t/m 156.
2) Gemeentearchief Schiedam: Ingekomen stukken Raad 22 aug 1860.