14
In de kerk was het allemaal keurig verlopen. Ik had echt beloofd nog bra
ver te worden. Eenmaal terug in het weeshuis bleek er in de speelzaal een
hoek vrijgemaakt; getweeën zaten wij tussen de palmen. Het was eigenlijk
veel fijner om Indiaantje te gaan spelen, maar kom nou, dat gaf toch geen pas.
We kregen wit brood en nog een krentenboterham extra erbij, en suiker in
de thee. In het tweede kopje thee ook suiker. Het kon niet op.
Van de zaalzuster kregen we een kerkboekje dat heette "Spijze der Engelen".
Er stonden zelfs latijnse gebeden in. Nou moe dat leerden we ook nog wel
tezijnertijd. Van grootvader Fredriks kreeg ik een splinternieuw rozenhoedje
met doppie. Dat doppie was zogezegd een minuscuul portemonneetje, waar
precies het rozenhoedje inpaste. Het was dus in feite een rozenhoedjedoppie.
Pater Oonk in de Havenkerk had ons allen in een feestpreek verteld, dat
wij nu alles aan O.L. Heer mochten vragen. Geen kadootjes natuurlijk; daar
moesten we vooral niet aan denken, dat waren maar aardse geschenken.
Wat we vooral niet mochten vergeten, was het geruststellende feit, dat we
nu plotseling kinderen van God waren geworden. In gedachten had ik een
heel wit hart, zo blank als sneeuw.
Ook aan deze dag kwam een einde en het gewone dagelijkse leven ging
weer verder. Al met al werd het wel ingewikkelder, want van het een kwam
het ander. Wasje b.v. ongehoorzaam geweest, dan had je een zonde gedaan.
Daar was later nog wel een mouw aan te passen, maar je mocht niet ter
communie. Had je gebiecht en voldoende berouw gehad, dan begon je
gode zij dank weer met een schone lei.
Maar juist dat biechten vond ik zo'n moeilijk probleem. Elke dinsdagavond
moesten we gaan biechten. Dan gingen we met de hele ploeg naar de
biechtkapel in de Havenkerk. En of ik nu al tegen de zuster zei, dat ik he
lemaal niks kwaads gedaan had, dat hielp niets. Ik moest maar goed m'n
geweten onderzoeken, dan kwam ik zeker nog wel wat tegen. Achteraf
heb ik zelfs nog wel eens gejokt in de biechtstoel bij de biechtvader, want
ik wist werkelijk niet, wat ik altijd moest vertellen. Ik prevelde dan m'n
kapitteltje af, zoals b.v. ik heb tweemaal gejokt en ik ben eenmaal onge
hoorzaam geweest. Maar daar kon je natuurlijk niet iedere week mee aan
komen. Dan werd het weer andere kost b.v. ik heb eenmaal gevloekt of
zo iets dergelijks. De zonde van onkuisheid vond ik helemaal moeilijk.
Veronderstel dat de biechtvader dan ging vragen, wat ik voor onkuise
dingen gedaan had, dan had ik wel mooi met m'n mond vol tanden geze
ten. Dus daar begon ik maar niet aan. Ik wist trouwens helemaal niet wat
het inhield. Jongens en meisjes waren streng gescheiden en op zevenjarige
leeftijd sta je daar in het geheel niet bij stil. Jaren later ben ik erachter
gekomen dat verschillende woorden en daden betrekking hadden op het
zesde en negende gebod van de alom bekende tien geboden.