Het R.K. kerkhof in Kethel Meer dan anderhalve eeuw is er verstreken sinds de plechtige inwijding van het r.k. kerkhof in Kethel: dat pittoreske begraafplaatsje, gelegen in de schaduw van de toren der Jacobus-kerk. Een hartewens van Kethels toenmalige pastoor Nicolaas Colijn (1762 - 1833) was in vervulling gegaan. Sedert de reformatie waren de katholieken in Kethel voor het begraven van hun doden afhankelijk geweest van hun hervormde dorpsgenoten. Zo was er in het hervormde kerkgebouw een aparte afdeling voor katho lieken, evenals op het aangrenzende kerkhof. Toen in de Franse tijd het leven voor dissenters draaglijker werd en zelfs voor rooms-katholieken de mogelijkheid werd geopend om aanspraak te maken op genaast bezit, was het in Kethel de ondernemende Nicolaas Colijn die alles op alles zette om bezittingen van de "voormalig heersende kerk" op te vorderen, een streven overigens waarin hij niet zou slagen. Wel bereikte hij ermee, dat men nadien in Kethel meer rekening met de roomsen ging houden - zij waren onder leiding van hun pastoor immers knap lastig geweest. Toen Colijn dan ook bij het gemeentebestuur van Kethel een rekest in diende tot het aanleggen van een r.k. begraafplaats binnen de gemeente, sloeg men dit verzoek niet af en kon de pastoor opgelucht in zijn "boek van weldoeners" noteren: "Den 6 september 1800 twintig de vergunning ontvangen hebbende van onsen geachten Schout en Gemeenteraad van Kethel tot het aanleggen van een kerkhof achter onse kerk ter begraving van Roomsch gezinden". Door de kerkmeesteren werd een commissie benoemd, bestaande uit Cornelis Lansbergen, Jan Overschie en Tomas de Vette, die door de parochie zou omgaan om geld op te halen ter financiering van het kerk hof èn van de te bouwen kerktoren (eveneens een initiatief van Colijn). Uit oude rekeningen berustende in het archief van de parochie Kethel (onlangs in bruikleen gegeven aan het Schiedams gemeentearchief) weten we, dat de pastoor er geen gras over liet groeien en enkele dagen nadat hij de vergunning had ontvangen aan de timmerman Pieter Borstboom op dracht gaf tot "het afbreken van heijninge en meer dingen", zodat de aanleg van het kerkhof een aanvang had genomen. Andere arbeiders die gedurende acht weken aan het kerkhof werkten waren: Dirk Meijer, Jan Slootweg, Maarten, Arij en Leendert Kerklaan, Leendert de Velt, Hannes van Mielt en Arij van Dijk. Voor hun noeste arbeid, alsmede voor bier en thee - om er de moed een beetje in te houden - bedroegen de kosten 175 gulden en vier stuivers. Hendrik Vorstenbos zorgde voor het zwart schilderen van de begrafenis-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1977 | | pagina 15