benodigdheden en zijn broer, de smid Joris Vorstenbos, leverde het
nieuwe "ijserwerk".
Eindelijk dan komt de lang verbeide dag. 18 Oktober 1820: een indruk
wekkende stoet van hoge en lage geestelijken verschijnt ten tonele.
Daar is de Hooggewaardeerde Heer Van Banning, coadjutor, dat is helper,
van de Aartspriester van Holland en Zeeland, geassisteerd door de Eer
waarde Heer Gerdner, Landdeken van Schieland, en een groot aantal
andere priesters. "Tranen van blijdschap en dankbaarheid wisselden met
de tranen der droefheid elkander beurtelings af', zo staat er te lezen in
"De Godsdienstvriend" van dat jaar.
Tranen van vreugde, omdat Kethels katholieken nu eindelijk een eigen
begraafplaats bezitten; tranen van verdriet om Johannes Menke die deze
dag als eerste op het nieuwe kerkhof ter aarde wordt besteld.
Met "den opwekkelijken Lofzang Te Deum Laudamus" wordt de door
velen bijgewoonde plechtigheid besloten.
Kethel was een van de eerste parochies die over een eigen kerkhof beschik
te. Vele katholieken uit naburige plaatsen als Schiedam en Rotterdam
werden alhier begraven, wat een rijke bron van inkomsten voor de kerk
betekende.
Al in 1823 moest de begraafplaats uitgebreid worden.
Tomas de Vette kwam als redder in de nood en droeg op de 30e septem
ber van dat jaar aan de kerk een stuk weiland over, gelegen achter de tuin
van de pastorie, dat voor de uitbreiding mocht worden gebruikt. Het werk
werd uitgevoerd door de aannemer Arend Reters, terwijl Hendrik Vorsten
bos met verf en kwast de nieuwe schutting en poort een fraai aanzien gaf.
Had de parochie Kethel aanvankelijk dus een soort van "monopolie" met
haar kerkhof, toen eenmaal in naburige steden ook r.k. begraafplaatsen
werden aangelegd was het daarmee snel gedaan.
Het aantal begrafenissen per jaar liep zienderogen terug, wat vanzelfspre
kend van invloed was op de inkomsten van de kerk.
Ook had het tot gevolg dat het kerkhof steeds slechter werd onderhouden,
vooral nu er geen Klaas Colijn meer was om over "zijn" kerkhof te waken.
Over de situatie waarin de begraafplaats aan het einde van de vorige eeuw
verkeerde, noteerde pastoor Koevoets (de bouwpastoor van de huidige
Jacobus-kerk) het volgende:
"Het kerkhof bevond zich in een treurigen toestand bij mijne komst al
hier (1888 AvdT). Geen enkele boom stond op of rondom het kerkhof.
Noord-oost was het gescheiden van de moestuin door eene heg; zuid-west
door eene bouwvallige muur; west-noord van den openbaren weg afgeslo
ten door een heg en sloot;op het kerkhof zelve geen enkel grassprietje".