9
moeten worden, de Rogge door de arbeiders van 't St. Antonys-
gilden op de wagens zal moeten gebragt of gedragen worden,
dog het te halen mout zal door de molenaars op de wagens
moeten worden gedragen.
OOK TOEN AL BELASTING
Voor de paarden moest het zgn. "Oirgeld" betaald worden. Om een
voorbeeld te geven: De Palmboom betaalde 3 april 1794 voor twee paar
den een bedrag van f. 2-12-12. Dit is een muntvorm die wij niet meer ken
nen en daarom een korte uitleg.
De Nederlandse munteenheden waren destijds in drieën; Engeland is hier
kortgeleden als laatste van afgestapt. De verdeling was als volgt:
1 gulden 20 stuivers, 1 stuiver 8 duiten en 1 penning 1/2 duit.
Denkt u maar eens aan het 2 1/2 centstuk, dat tot in de vijftiger jaren in om
loop was en in de volksmond vierduitstuk genoemd werd. De geldbedra
gen werden dan ook uitgedrukt in guldens - stuivers - penningen. Dus aan
"Oirgeld" werd betaald:
2 gulden - f. 2,00
12 stuivers f. 0,60
12 penningen - f. 0,0375
f. 2,6375
Er was een jaarlijkse meldingsplicht van het aantal paarden waarover men
beschikte, van deze "aangevinge" werden lijsten samengesteld. Zo'n lijst
van 1818 is nog aanwezig in het archief, (zie illustratie)
Op de aankondigingen van openbare verkopingen komt men ook de paar
den en wagens weer tegen:
W.C. Krinnijzer Jr. zal op 30 Juni t.o.v. not. K.A. Poortman
bij de Brandersmolen verkopen:
2 paarden, zijnde 1 bruine en 1 witte ruin,
2 molenwagens, paardetuigen, stalgereedschappen etc.
(ontleend aan Nieuwe Schiedamse Courant 28 Juni 1869.
Een advertentie in de N.S.C. van 10 December 1860 betreffende een open
bare verkoping voor de Meijboom op 14 dec. 1860:
"Een buitengewoon fraai en zwaar bruin werkpaard en tuig
en molenwagen etc.