12
Rotterdam, 11 October 1903
(Bellevoystraat 24)
WelEdelGeboren Heer,
Zaterdag j.l. ontving ik Uw' brief, die over den Haag hier was aangekomen.
Ik ben Uzeer dankbaar voor Uw' tusschenkomst bij de uitgever en voor
Uw' vriendelijke bedoeling mij wat op te beuren.
Ik hoop langzamerhand over deze misère heen te groeien, maar het zal
niet gemakkelijk gaan. Ik heb jarenlange ellende, naar ik meen, nogal
trotsch gedragen. Ik ben zeven jaar ernstig zenuwziek geweest; toen ik
indertijd in Januari '95 mijn' eerste schets bij den Heer Thijm bracht,
was ik zoo ver, dat ik nagenoeg geen kwartier kon loopen. Een jaar daar
na was mijn toestand zoo verergerd, dat ik met hevige congesties, en
snijdende hoofdpijnen door mijn' klas liep en meestal duizelig me aan
't schoolbord vasthield, als 'k les gaf. Door de verkeerde behandeling van
een ouwen busdokter, die een tijdelijke overspanning als influenza be
handelde, was ik na drie maanden op bed doorgebracht te hebben totaal
uitgeput en ging, om er maar een eind aan te maken, weer naar school
terug. Ik mocht toen les gaan "geven"aan 65 kleine kindertjes van zes
jaar. Daarna in een groot lokaal waar 3 klassen zaten, tezamen van
ongeveer 120 kinderen; in mijn eigen klas waren er ruim 50. Misschien
zou ik op een goeie dag neergevallen zijn, maar mijn patroon kwam me
voorstellen wat verlof te nemen. Drie en een halve maand heb ik een
deel van de dag doorgebracht aan een dijk, op 3 min. afstand van mijn'
woning; een gedeelte buiten Schiedam, op 15 min. afstand waar het wat
mooier en frisscher was, kon ik gewoonlijk niet bereiken; een speciale
verpleging, extra voeding of rust had ik niet. Daarna ben ik nog jaren
onder behandeling geweest van Dr. Arie de Jong in den Haag, die me
hypnotiseerde en me bromen te slikken gaf. Al die jaren ben ik nooit 8
dagen lang normaal geweest; met groote klassen moest ik tobben,
gekweld en gewantrouwd door een ploertig schoolhoofd, die me ook bij
autoriteiten verdacht maakte. Toch heb ik altijd vertrouwen gehad in de
goedheid van het leven. Maar de schoonste jaren, die het rijkst hadden
kunnen zijn aan emotie en geluk van levenskracht en strijd, zijn arm en
schraal voorbijgegaan. Van al die jaren is niets overgebleven dan een
bundel schetsen en Buurtleven, niet meer dan wat aannemelijk tijdschrift
vulsel. Nu ben ik physiek de ergste ellende te boven. Maar ik ben al 34
jaar oud.
En zoo iets heel gewoons, dat honderden hebben, een weinigje welvaart,
en een beetje warme gezelligheid om me heen, heb ik nooit gehad, en