De ondersteuning zal in sommige gevallen toch wel een zware financiële last voor het gilde zijn geweest. In 1717 besloten de heren van de Weth dat wanneer de gilden niet gene gen waren "haare misserrable off arme gildebroeders, derselver vrouwen ofte kinderen" uit eigen inkomsten te onderhouden, zij jaarlijks aan de Magistraats Armenkamer zes stuivers "van ijdere gulden van haare gereg- telijke inkomsten" moesten betalen. In dat geval zou een nooddruftige gildebroeder zich voor bijstand dus niet meer tot zijn gilde hoeven te wenden, maar tot de Magistraats Armenkamer, waaraan het gilde dan jaarlijks als compensatie iets afdroeg. Het Noachsgilde koos hiervoor, evenals waarschijnlijk de meeste Schie- damse gilden. Kwam een gildebroeder te overlijden dan moesten zijn confraters hem de laatste eer bewijzen. Wegblijven bij de begrafenis werd niet getolereerd, tenzij men er een goede reden voor had. Regelmatig lezen we in de administratie van het Noachsgilde dat er voor iemands "doodschuld" wordt betaald. Deze werd door de nabestaanden van de overleden gildebroeder aan het gilde voldaan. Een gedeelte van het bedrag verdween in de bos, terwijl voor het overige gedeelte de gildebroe ders na de begrafenis werden getrakteerd. Het kwam wel voor dat iemand de doodschuld al tijdens zijn leven vol deed, aldus het risico mijdend dat zijn nabestaanden een dergelijk bedrag niet op zouden kunnen brengen. In 1653 bedroeg in het Noachsgilde de doodschuld twee Carolus gulden. In 1612 had het gilde bij de lakenkoopman Lubbert Wolfertsen van Vollenhoven een "nieu swaert laecke cleet" gekocht, "ten behoive van haer doode te begraefen". Een doodskleed dus, waarop - zo lezen we verder - de ark van Noach werd afgebeeld, opdat men kon zien tot welk gilde de dode - wiens baar met dit "pelle" werd bedekt - had behoord. Op 21 augustus 1612 werd het nieuwe doodskleed voor het eerst in ge bruik genomen bij de begrafenis van Claes Cornelisz. Goedkoop, welke gildebroeder in de hoge leeftijd van 94 jaren was overleden. Ook voor de begrafenissen van vrouwen van gildebroeders mocht van het kleed gebruik worden gemaakt. Een knecht was belast met het brengen van het pelle naar het sterfhuis en ontving daarvoor een kleine vergoeding. In het Noachsgilde kende men de zogenaamde "slijters". Mij is nog niet helemaal duidelijk wat men hier in dit verband onder verstond. Verkochten zij hout dat speciaal bestemd was voor de scheepsbouw In elk geval was hun bemoeienis met de scheepstimmerij zodanig geweest, dat de slijters bij het Noachsgilde waren geannexeerd, evenals barbiers en

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1978 | | pagina 10