pruikenmakers bij het chirurgijnsgilde waren getrokken (zij verrichtten
immers handelingen aan het menselijk lichaam
Een slijter hoefde geen gildeproef af te leggen. Daarentegen mocht hij
zich niet met het scheepstimmeren bemoeien. Dat men hier zwaar aan
tilde, blijkt wel uit de grootte van het bedrag van de boete daarop: maar
liefst 250 gulden
In 1754 kwam Jacobus Mak als slijter bij het Noachsgilde. In de lijst van
gildebroeders over het jaar 1775 wordt nog eens uitdrukkelijk vermeld:
"Jacobus Mak zijn gilde gekogt hebbende als slijter en niet anders".
Ondanks deze beperkingen werd Mak al spoedig tot hoofdman van het
gilde gekozen (er waren overigens maar weinig kandidaten), en het doet
ons vreemd aan te lezen dat de hoofdman J. Mak, na enige tijd slijter
in het gilde te zijn geweest, in 1759 met goed gevolg de scheepstimmer-
mansproef aflegt.
Over het hout dat scheepstimmerlieden gebruikten worden we geïnfor
meerd door de notulen van Schout, Burgemeesteren en Schepenen van
27 november 1727, waarin sprake is van "omleg" an hout "ten profijte
van de gemene gildebroeders" van het Noachsgilde, "zoo van 't krom
hout, rondhout, ijpen-hout als eiken planken (voor de huid en dekken
van schepen), tot de scheepsbouw nodig".
HET BESTUUR
Het bestuur van een gilde werd gevormd door de deken en de overlieden.
De electie (verkiezing) van hoofdlieden geschiedde door de Weth. De de
ken behoorde van de nominaties op de hoogte te zijn, iets waarmee men
het in het Noachsgilde aanvankelijk niet zo nauw nam.
In 1725 ordonneren Schout, Burgemeesteren en Schepenen dat er voor
taan geen nominatie meer mag worden gedaan dan "ten genoegen en in
't bijweezen" van de deken, of tenminste één hoofdman ten genoegen
van de deken te stellen".
De hoofdlieden werden voorts dringend verzocht om de nominaties
voortaan "in beleefde welgevoegde en geschikte termen van requeste met
een ordentelijk hoofd en te kennen geeven van 't verzoek aan heeren
burgemeesteren over te leeveren, om daaruit electie te doen
Met andere woorden: men moest zich in "nette termen" tot het stads
bestuur wenden. Zo niet, dan zou op het verzoekschrift niet "het minste
reguard" worden genomen.
Enige voorbeelden van rekwesten tot electie van hoofdlieden bevinden
zich in het archief van het Noachsgilde.
De kosten per electie bedroegen in de achttiende eeuw achttien stuivers
(vier voor het 's lands-zegel en veertien voor de electie zelf).