19 Met de wagen kon op twee manieren gewerkt worden, staande buiten de kar, d.w.z. op dezelfde plaats, als waar geduwd werd. Bij slecht weer of heel precies werk stond de slijper binnen de wagen voor het zitbankje en onder de kap. Van het zitbankje werd meestal geen gebruik gemaakt, 's Zomers werd "nat" geslepen. Boven de slijpsteen zat een klein tankje met een kraantje, 's Winters, bij strenge kou, kon dit niet gebruikt wor den; het water bevroor. Er werd dan "droog" geslepen. Nadeel van dit droog slijpen was, dat door te hard drukken een mes of schaar kon "ver branden", d.w.z. het metaal werd zacht en sloeg blauw uit. Mocht dit al eens gebeuren, dan was er de polijstschijf (om mee te "polijzen") om de schade te herstellen. Tot de voorwerpen die geslepen werden behoorden, behalve de huishou delijke scharen en messen, ook nog schoenmakersmessen, slagersmessen, maar ook zagen en de bladen van een vleesmolen. Kortom, een assorti ment, dat misschien het best beschreven is met het deuntje, dat de scha renslijper opdreunde, zodra de deur opengetrokken was: "Heeft u nog wat te slijpen Scharen, messen, tafelmessen, grote en kleine scharen, ook nagelscharen, scheermessen en hakbijlen". CEES VAN DER GEER

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1978 | | pagina 19