Het Schiedamse Noachsgilde 3 De negende december 1798 zal voor de scheepstimmerlieden Maarten van Wieringen en Jacobus Mak wel een gedenkwaardige dag zijn geweest. Zij, sinds het verscheiden van Jan Fafa in 1791, de enig overgebleven gildebroeders van het Noachsgilde, kwamen op die dag voor het laatst in "gildeverband" bijeen om rekening en verantwoording van de admini stratie van het gilde te doen. Hun gilde was als een kaars uitgegaan, en ook al zou er geen bewind zijn geweest in welks ogen de gilden geen reden van bestaan hadden, dan toch zou het voor het Noachsgilde niet haalbaar zijn geweest het bestaan nog langer te rekken. Maarten en Jacobus zullen wellicht bij die gelegenheid oude herinnerin gen hebben opgehaald en met name Maarten van Wieringen zal zich met weemoed hebben uitgelaten over de band die er meer dan een eeuw tus sen zijn familie en het gilde had bestaan. Daar was Maarten Dircksz. van Wieringen, zijn grootvader, die, afkomstig uit Delfshaven, in 1686 in het Noachsgilde zijn "inkoop" had gedaan. Vier van zijn zoons zouden eveneens scheepstimmerman worden: oom Jan, oom Dirk, oom Cornelis (die nog als scheepstimmerman naarOost- Indië was geweest) en tenslotte Maartens vader, Pieter van Wieringen, van wie hij zelf het vak had geleerd en wiens scheepswerf hij had overge nomen. De onder hun beheer zijnde stukken van het gilde moesten Maarten en Jacobus na die negende december overdragen aan een "provisioneel commissaris", welke functionaris er zorg voor zou dragen, dat na de ont binding der gilden alles ordelijk zou verlopen. Veel later kwamen de archieven van de Schiedamse gilden - voor zover bewaard gebleven - op het gemeentearchief terecht, waar zij tezamen een stille getuige zouden vormen van wat eens het warm kloppend hart van de stad was. Het archiefje van het Noachsgilde bestaat uit enkele rekeningboekjes en een aantal losse stukken, waaronder de gildebrief. De gildebrief was in elk gilde de spil, waarom alles draaide. Daarin stonden de rechten en de plichten van de gildebroeders nauwkeurig omschreven. Natuurlijk kwam het voor dat artikelen in de gildebrief na verloop van tijd verouderden. Dan richtten de hoofdlieden en de deken zich middels een rekwest tot de heren van de Weth (Schout, Burgemeesteren en Schepenen) om "ampli- atie en alteratie" van hun gildebrief te verkrijgen. De oudste gildebrief van het Noachsgilde dateerde van vier maart 1460. Deze brief was-in 1653 echter zo door de tand des tijds aangetast en bo vendien zodanig verouderd, dat de hoofdlieden en de deken een geheel

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1978 | | pagina 3