6
Hoe het heel vroeger in dat Vrouwenkoor was toegegaan kon je nog zien
op een schilderij in de Frankelandse Kerk. Daarop was het interieur van
het Vrouwenkoor afgebeeld, met het Mariabeeld en het meisje Liedewij
in gebed. En Liedewij was in de Grote Kerk begraven, lang voor de geu
zen kwamen.
Er was ook iets raars. In de vloer lagen de zerken tussen de plavuizen.
Het rare was dat er een zerk was waarop stond dat Catharina Buick daar
begraven lag. Wie heet er nu "Buik"! Misschien vond ik het wel zo raar
omdat we iemand kenden, die we "Buikje" noemden. Of speelde Hilde-
brand mij parten: "Hoe warm het was en hoe ver"?
Zegt u nu niet: dat kan allemaal niet bij een kleine jongen. Was er ook
niet in Haverschmidt's "Familie en Kennissen" een plaatje boven het
laatste hoofdstuk, een jongen, in de avond, aarzelend door een open
kerkdeur naar binnen kijkend? In dat plaatje herkende ik mezelf. Wat
een licht kwam daar door die deur! Dat was vast de Grote Kerk. Ik hoor
de als het ware het orgel. En hoog in het duister van de nacht de sympho-
nie van de drie klokken!
Niet dat ik tot de lieverdjes behoorde, o neen. Wat hebben we, jongens
met mekaar, soms onder de dienst een pret gemaakt. Gemene pret ook
wel. Tot woede van de suppoost van het vak waarin we waren neergestre
ken. Drie suppoosten waren er in het noordschip: De Ruiter, Robberegt
en Bergkotte. Ik had er toen blijkbaar al veel minder last van dat ik in het
huis van God was. Of was het zozeer een thuis geworden?
De preken van de dominees? Ik geloof niet dat ik daar ooit veel van heb
gehoord, als kind. Dat betekent niet, dat er geen contact was! Vooral
dominee Bokma heeft diepe indruk op me gemaakt. Hij betrapte mij eens
op heterdaad bij een kwajongensstreek. Hij heeft er over gezwegen tegen
mijn ouders. Wat hij echter tegen mij zei zal ik nooit vergeten.
RESTAURATIE
Toen kwam de restauratie. Eerst die van de toren, later de grote restaura
tie van de kerk. Wat was dat een interessante tijd! Wat een offervaardig
heid overal in Schiedam, ondanks de moeilijke jaren vlak na de oorlog.
En toen het klaar was, wat een dankbaarheid. Met als kroon op het werk,
kronen in de kerk, waarover vooral koster Van Put glorieerde.
Veel wat smakeloos en onbelangrijk was, verdween. De indianenveren op
de foeilelijke, maar toch wel vertrouwde gietijzeren lichtkronen waren
allang verleden tijd. Helaas ook veel belangrijks ging te loor. De regerings-
bank op basis van drie zijden van een zeshoek rond een zuil werd vertim
merd tot een doodse kopie van de notabelenbank. De harmonische een-