6
en de bij Raad, Burgemeester en Burgemeester en Wethouders ingekomen
stukken vanaf 1816 werden door de klappering toegankelijk gemaakt.
In deze jaren is de basis gelegd, waarop sedertdien is voortgebouwd.
De inventarisatie der archieven droeg veelal een voorlopig karakter, zodat
wel wat optimistisch was de constatering: "dat het einde van het jaar
1953 tevens de voltooiing gebracht heeft van de wetenschappelijke
inventarisatie van vrijwel alle archiefbestanddelen".
Vanaf zijn benoeming in 1938 ijverde de heer Clement voor een nieuw
gebouw. Het gaf hem veel voldoening, toen bij de begrotingsbehandelin
gen voor 1954 de bouw van een nieuw stadhuis vastere vormen aannam
en beslist werd, dat het archief daarin gehuisvest zou worden.
In 1953 werd Van der Poest Clement benoemd tot rijksarchivaris aan het
Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Hij werd in 1954 opgevolgd door de
heer P. Th. J. Kuyer.
Deze bouwde voort op de door zijn ambtsvoorgangers ingeslagen weg. De
fichering van de diverse archiefbestanddelen en de inventarisatie van de
aanwezige archieven vormden de voornaamste werkzaamheden. Het
bezoekersaantal gaf een verheugende toeneming te zien, bewijs dat velen
dit archief wisten te vinden.
De huisvesting bleef het zorgenkindje. Niet alleen was het gebouw tech
nisch geheel onvoldoende, maar ook het ruimtegebrek deed zich meer en
meer gevoelen. Zo konden geen archieven meer worden geplaatst. Een
voorlopige oplossing werd in 1962 gevonden door de ingebruikneming
van de zolder van het pand Korte Haven 27, het zogenaamde Klooster.
In deze voor een ieder toegankelijke zolder - slechts door een simpel
houten hek afgesloten - vonden o.a. het archief van Gemeentewerken en
de registratuur van de Secretaris over de jaren 1922 tot 1954 een plaats.
Het was een weinig gelukkige oplossing en Gedeputeerde Staten hadden
er alleen mee ingestemd, omdat het een zeer tijdelijke berging zou zijn.
De door de voorgangers elk jaar aangeheven klaagzangen over het gebouw
zette de heer Kuyer onverdroten voort. De hoop was en bleef gevestigd
op de bouw van het nieuwe stadhuis, waarin aan het archief ruimte was
toegezegd.
Zo was de toestand, toen begin 1964 de heer Kuyer naar 's-Hertogen-
bosch vertrok en ik hem eind 1964 opvolgde.
De plannen voor het nieuwe stadhuis namen concretere vormen aan. In
1967 besloot het gemeentebestuur om het archief niet in het werkge-
bouw onder te brengen, maar om te zien naar een andere huisvesting.
Uitvoering van het oorspronkelijke plan - het archief op de 11e en 12e
verdieping - zou betekend hebben een ingrijpende, zeer kostbare wijzi
ging in de constructie van het stadskantoor en bovendien hebben geleid