POLITIEKE LOOPBAAN
Zijn politieke loopbaan ving hij aan in 1802, toen hij tot lid van de muni-
cipaüteit van Schiedam werd aangesteld. Een jaar later klom hij al op tot
wethouder en vice-president van de Raad, en alsof hij nog niet genoeg
aan de weg timmerde werd hij in 1806 belast met de tijdelijke waarne
ming van de functie van Hoofdofficier van deze stad. Dit in afwachting
van de uitslag van de procedures die tegen de geschorste Hoofdofficier
Mr. B.J. Pielat van Bulderen aanhangig waren.
In 1809 werd Pielat van Bulderen in ere hersteld en nam hij zijn ambt
weer waar. Rijnbende had zich zo goed van zijn taak gekweten, dat hij
niet lang daarna tot vrederechter werd benoemd, welk ambt hij tot aan
zijn benoeming als burgemeester zou vervullen.
In 1816 zien we Simon Rijnbende weer in de Raad terugkeren, samen
met anderen wier namen met de moutwijnindustrie worden geassoci
eerd. Het spreekt haast vanzelf dat de heren jenever-baronnen zich niet
door politieke idealen lieten leiden, maar dat ze hun gezamenlijke econo
mische belangen nastreefden. De belangrijkste daarvan was het bevorde
ren van de handel in Schiedam, iets waarvoor met name Rijnbende zich
heeft sterk gemaakt.
Of hij dierenvriend was weet ik niet. In elk geval werd er in 1826 op zijn
instignatie een hondenbelasting ingevoerd, door welke maatregel men het
steeds groter wordend aantal honden binnen de stad aan banden wilde
leggen.
Grote deining veroorzaakte in 1827 Rijnbende's verzoek om ontslag uit
de Raad, evenals dat van burgemeester J. Burgerhoudt. De oorzaak hier
van was dat aan de brander B.H. Harte door de Raad op principiële gron
den geen verlof was verleend om zijn branderij aan de Plantage (de tegen
woordige Tuinlaan) uit te breiden, welke beschikking echter bij Koninklijk
Besluit was vernietigd. Rijnbende en een verbitterde Burgerhoudt ("En
dat de tijd waarin wij leven zeer dikwijlsch gevoelens vereischt die met
mijne beginselen strijden, ben ik te rade geworden de post als burge
meester alhier neder te leggen en, is het mogelijk, mijn overige daden
bij mijne klimmende jaren rustiger en gelukkiger door de brengen.")
vonden dit zo'n aantasting van de "wettige magt" van de Raad, dat zij
besloten op te stappen, ondanks de pogingen die werden ondernomen
om "deze twee kundige, ijverige en verdienstelijke leden dezer vergade
ring" van hun voornemen af te brengen.
Eerst in 1833 waren de gemoederen zodanig gesust dat Rijnbende - in
de plaats van Johannes Roelants - weer zitting in de Raad nam.