De grafzerk van Liedewy van Schiedam
M. Verkade
Nauwkeurig met de pen kopiëren, zonder één onderdeel te veronachtzamen, is
een zaak van geduld en inspanning. Er moet immers een beeld verkregen worden
dat in overeenstemming is met de werkelijkheid! Het kan daarbij gebeuren, dat
naarmate het werk vordert, er respekt ontstaat. Groeiend respekt.
De lezer vergeeft mij, hoop ik, deze filosofische ontboezeming. Toen ik bezig was
met het kopiëren van de grafzerk van Liedewy verging het mij echter zo.
In 1953 werkten ds. J. G. Jansen en ik aan een filmstrook over de Grote Kerk
van Schiedam. Daarin moest vanzelfsprekend een foto van Liedewy's grafzerk
voorkomen. Die konden we niet bemachtigen, behalve een te kopiëren tekening,
die o.a. stond afgedrukt in het 'Heemschut'-deeltje: 'De drie Maassteden' van
M. C. Sigal (1948). Maar dat prentje was niet zo best. De indruk die het maakt is
in het geheel niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Zelfs het randschrift
staat aan de verkeerde kant van de zerk. (Jammer, dat de tekenende 'historicus'
Jan Bouman in 1958 in het eerste deel van zijn prachtige cyclus 'Het merck-
waerdigste meyn bekent' juist dat slechte prentje als voorbeeld heeft gebruikt!)
Voor de filmstrook maakte de fotograaf A. W. Krijger in de kapel van Huize
Liduina een foto van de zerk. Later werd in het boekje van Drs. A. van der Poest
Clement 'Het graf van Sint Liduina' (1955) een uitstekende foto van de zerk
opgenomen, die eveneens werd gebruikt voor Ds. J. G. Jansen's 'Geschiedenis
van de Grote Kerk van Schiedam'. Het laatste geschrift is helaas zo gesneden
dat het randschrift aan de bovenzijde is weggevallen. Ik vermoed dat deze foto
in het Gemeente-archief berust.
Nu Liedewy's 600e geboortedag naderde, viel mijn aandacht weer eens op de
zerk en zijn geringe bekendheid. Hoe langer ik bezig was met het kopiëren ervan,
des te meer dacht ik: wat is hij eigenlijk mooi\ En: hoe vreemd, dat hij in geen
enkel kunsthistorisch boek wordt vermeld! Zelfs niet in een inventariserend boek
als het 'Kunstreisboek voor Nederland'.
Het is waar: de zerk is niet gaaf. Maar wanneer men bedenkt dat hij waarschijn
lijk werd vervaardigd tegen het einde van de 15e eeuw (P. Groenendaal ver
onderstelt m.i. terecht dat bij de bouw van de Zuidbeuk van de Grote Kerk de
oorspronkelijke 'roode sarcke' door dit exemplaar werd vervangen), is het ver
bazend dat hij alle wederwaardigheden zo goed heeft overleefd!
Nadat de Grote Kerk tweemaal was gebeeldstormd (1566 en 1572) en de Her
vorming definitief haar intrede had gedaan, schijnt de zerk te zijn omgekeerd. In
1795 werd hij bewaard in het kaarsenhok, dat tegen het Hoofdkoor was gebouwd.
Tenslotte, in 1862, schonken de Kerkmeesters hem aan de Rooms-katholieken en
vond hij uiteindelijk een plaats, rechtopstaand, tegen een muurgedeelte van de
kapel van Huize Liduina. Al dat gesjouw heeft natuurlijk sporen nagelaten. Toch
ben ik het, al tekenend, hoe langer hoe meer eens geworden met de Fransman
J. K. Huysmans, die aan het einde van de vorige eeuw de vele malen herdrukte
biografie schreef: 'Sainte Lydwine de Schiedam'. Hoewel hij over het algemeen
lang niet vriendelijk is ten opzichte van de Protestanten (en van de Joden!) er
kent hij ruiterlijk: 'Deze steen is zeer goed bewaard.' Aardig is wat hij vervolgens
schrijft: 'De calvinisten zouden hem hebben omgekeerd om de katholieken te
verhinderen ervoor te knielen; naar een andere traditie echter liepen de pro
testanten, uit eerbied voor de heilige, eromheen, om hem niet te beschadigen.' De